DONDERDAG 21 JUNI 1906. 105 oordeelen en dan over de reclames in den Raad te laten be slissen. Dat zou tengevolge hebben, dat vele reclames niet bij den Raad zouden inkomen, omdat men zich bij de herschat ting zou neerleggen. Van de honderden perceelen, die in deze Gemeente geschat zijn, is men slechts van acht bij den Raad in hooger beroep gekomen. Ik geloof dus, dat de maatregel, dien wij hebben toegepast, doeltreffend is. In andere plaatsen is het aantal reclames dan ook veel grooter. Als men nu hier, niettegen staande die voorafgaande nieuwe deskundige voorlichting, toch nog een Raadscommissie wil hebben, die zich weer door nieuwe deskundigen laat voorlichten, dan zal het aantal des kundigen wel wat bijzonder groot worden. Men zou echter kunnen zeggen: hoe meer licht hoe beter, en de Raad moet het nu maar zelf weten. Waarop ik wil neerkomen is dit, dat men er zelfs in het systeem van den heer Witmans niet toe kan komen, om te zijn tegen het prseadvies van Burg. en Weth. en vóór het verzoek van de Vereeniging. De Vereeniging immers vraagt eene commissie, die bijgestaan wordt en aangevuld door twee »onpartijdige deskundigen." Wat zijn onpartijdige deskundigen? Wanneer deskundigen goed hunne taak opvatten, zijn zij altijd onpartijdig. Wij moeten echter liever lezen: «gehoord een of twee deskundigen.'1 Dan wordt het geen Raadscom missie, waarvan personen buiten den Raad lid zijn. Die kent de gemeentewet niet. Er zou eene opzettelijke regeling noodig zijn, om eene dergelijke commissie in het leven te roepen. Daarom moeten wij afraden, om op het verzoek van de ver eeniging «Vergunning" in te gaan. Het zou dan beter zijn, den middenweg van den heer Fokker te volgen, maar dan zou daartoe een nieuw voorstel noodig zijn. De heer Witmans. M. d. V Dan wensch ik nog even hierop terug te komen, dat ik in mijn eersten termijn heb gezegd, dat de tappers rechteloos zijn; ik kan het niet helpen, maar op dit oogenblik moet ik op dit standpunt blijven staan, tenzij eene andere regeling wordt gemaakt. Ik kan niet begrijpen, dat hier niet eenzelfde regeling kan worden gemaakt, als in Amsterdam; daar is eene dergelijke verordening, die daar uitstekend werkt. In een paar artikelen is daar deze regeling belichaamd, dat er is eene Raadscommissie van drie personen, die voor zich krijgen reclamanten en verder deskundigen voor zich kunnen doen verschijnen; van die Commissie komt dan advies in bij den Raad, die daarna eene beslissing neemt. Ik blijf er bij, zooals op dit oogenblik hier de zaak is gere geld. zijn, althans wat de hoogste instantie betreft, de ver gunninghouders rechteloos. En ook hebt U gezegd, dat er zijn honderden schattingen, maar ik meen, dat er even 200 tappers zijn, en wanneer daarvan na de verschillende phases te hebben doorloopen, nog 18 bij den Raad komen, dan vind ik dat percentsgewijs veel De Voorzitter. U vergist U, ik heb gezegd 8. De heer Witmans. Dan neem ik dat terug. Ik wensch in deze tot een goeden middenweg te komen, en wanneer de heer Fokker een voorstel wenscht te doen, dan zal ik dat gaarne ondersteunen en zal ik mijnerzijds geen voorstel doen. Wij zullen dan op den goeden weg zijn, waneeer de stukken worden gesteld in handen van eene Raadscommissie, die den Raad adviseert; er moet iets worden gedaan. De Voorzitter. Zoo langzamerhand komen wij dus accoord, want van het begin af heb ik gezegd, dat in dat geval het verzoek van de vergunninghouders moet worden afgewezen. In Amsterdam is eene Raadscommissie, maar wat de Ver eeniging «Vergunning" wil is geen Raadscommissie, maar eene geheel andere zaak. In Amsterdam zijn voor die Com missie aangewezen drie leden en vier plaatsvervangende leden, en heeft de Commissie de bevoegdheid van alle bescheiden kennis te nemen en deskundigen te hooren. Indien de Raad wenscht, dat deze weg werd gevolgd, dan zou het toch meer aanbeveling verdienen geen vaste Raadcommissie in te stellen, maar eenvoudig bij voorkomende gelegenheid de stukken te stellen in handen eener Commissie van drie leden, opdat de Raad zich niet voor altijd behoeve te binden. Daar is niets tegen, maar dan zal men ook tegen de inwilliging van het ver zoek der Vereeniging moeten stemmen, want wat die vraagt is geheel iets anders, waarmede wij ons niet kunnen ver eenigen. De heer Witmans. M. d. V. Wanneer ik tot slot nog even een enkel woord mag zeggen, dan geloof ik inderdaad, dat, als U het zoo voorstelt, het bestuur van de Vereeniging «Ver gunning" er ook geen bezwaar tegen zal hebben. Misschien heeft men zich wat minder juist uitgedrukt, maar dat was dan toch ook eigenlijk de bedoeling. Men wenschte iets te hebben in den geest van de Amsterdamsche verordening. Daarop kwam het neer. De Voorzitter Ik moet er op wijzen, dat iemands woorden toch zóó verstaan moeten worden, zooals zij te lezen zijn. Er wordt gevraagd eene Commissie te benoemen «en daaraan te willen toevoegen twee onpartijdige deskundigen.1' Daarmede zegt men, dat van die Commissie twee deskundigen zullen deel uitmaken. Wanneer nu de bedoeling is, om die deskun digen alleen te hoorendan ga ik daarmede geheel accoord, maar dan voldoen wij niet aan het verzoek van de Vereeni ging «Vergunning." Die Vereeniging vraagt iets anders. Wil men nu voorstellen Burg. en Weth hebben er geen over wegend bezwaar tegen dat de bezwaarschriften in handen worden gesteld van een Raadscommissie, bestaande uit drie leden, welke bevoegd is deskundigen te hooren en daarna aan den Raad rapport uitbrengt, dan kunnen wij ons daar mede vereenigirigen. De heer Fokker. Dit voorstel heb ik juist klaar liggen. De Voorzitter. Dat geldt dan dus een besluit, alleen van toepassing op déze reclames. Kan de Raad zich hiermede ver eenigen? Dan is het adres van de Vereeniging «Vergun ning11 afgewezen en overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. besloten. Ik zou nu den Raad willen vragen, of er geen overwegend bezwaar tegen bestaat, om de commissie dadelijk te benoemen. Wenschen de heeren er een voorbereiding voor, of is men geneigd dit dadelijk te doen? Volgens de wet moet de Raad zoo spoedig mogelijk op reclames beslissen. Zonder verdere beraadslaging wordt besloten de benoeming der commissie aan te houden tot eene volgende vergadering. XII. Voorstel tot: a. verbreeding van de Paardensteeg b. het verleenen van machtiging ter verkrijging door middel van onteigening van de perceelen Paardensteeg Nrs 3, 5/7 en 9. (Zie Ing. St. n°. 140.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. De Voorzitter. Mijne Heeren! Voor wij nu overgaan tot het stellen van de rondvraag, wil ik het volgende mededeelen. Na overweging heb ik besloten gevolg te geven aan het verzoek door den heer van der Eist in de laatste zitting gedaan, om eenige inlichtingen te geven over de schorsing en het gevolgd ontslag van den adj. inspecteur van Politie Weijers. Omdat deze vraag in openbare zitting is gedaan, past ook daarop een antwoord in openbare vergadering; gebeurde dit mijnerzijds niet publiek, dan mocht het vermoeden worden gewekt, dat er in deze, wat mij betreft, iets te bedekken viel, wat ik niet dulden mag. Maar de vraag mag worden gesteld, waarom inlichtingen worden begeerd op deze wijze Waarom vooral nu 't een persoon, geen zaak geldtwaarom niet den Burgemeester individueel daarover gesproken? Ik zei dit reeds vroeger en er zijn leden hier, die zouden kunnen getuigen, dat de meest uitgebreide inlichtingen door mij steeds gaarne worden gegeven. Hierover heb ik reden van beklag. Nu is openbare behandeling verplichtend, maar niet in 't belang der gemeente. Toch zal ik mij beperken en slechts die klachten opgeven, die tot schorsing en ontslag hebben geleid, daar buiten latende andere grieven, en die zijn er, in ambtsrapporfen vermeld, die mij öf op zich zelf niet gewichtig genoeg of niet voldoende gestaafd voorkwamen. 31 Mei jl. bereikte mij een ambtelijk schrijven van den Commissaris van Politie, waarbij, onder herinnering aan vroegere berispingen, tot ontslag uit den politiedienst werd voorgedr agen C. C Weijers, «om reden dat hij op grove wijze zijne supe rieuren beleedigd en den Commissaris van Politie, toen deze hem over tekortkomingen in zijn dienst onderhield, getracht heeft leugenachtig te maken, terwijl hij bovendien, in strijd met de voorschriften, zijn dienst geheel willekeurig waarge nomen heeft." 't Was mij bekend, dat reeds langen tijd bij zijne politie- superieuren ernstig geklaagd werd over het indisciplinair ge drag van genoemden beambte. Heeds vroeger was hij tweemaal berispt, daarna nog eens vermaand naar aanleiding van een conflict met een superieur, doch tot nader ingrijpen waren vooralsnog voor mij geen termen aanwezig, ofschoon zijn supe rieuren dit noodig achtten. Wat thans geschied is bleek van zóódanig ernstigen aard, dat krachtig ingrijpen niet mocht achterwege blijven; handhaving van orde en tucht in het politiecorps hingen daarvan af. Wat toch bleek mij vast te staan? 1°. Dat een dienstorder van den Commissaris van Politie door den betrokkene opzettelijk niet was nageleefd, onder openlijke te kennengeving dit niet te willen doen;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 7