DONDERDAG 21 JUNI 4906. 103 den bouw van werkmanswoningen heeft aanspraak op de door haar gevraagde garantie van 647.en ik geloof, dat wij dan niet behoeven te spreken van billijkheid. Er is gezegd, dat de Vereeniging voor werkmanswoningen in het algemeen belang werkzaam is; dit geef ik oogenblik kelijk toe. Maar daar gaat het niet om. Ik wensch alleen te constateeren, dat wij dus hier niet van billijkheid hebben te spreken, maar overeen komstig de raadsbesluiten hebben te handelen. De heer Witmans. M. d. V. Ik zou nog een enkel woord over deze zaak willen zeggen. Toen de Commissie van Finan ciën haar eerste rapport uitbracht, was haar standpunt, dat zij meende, dat oorspronkelijk aan de Vereeniging tot bevor dering van den bouw van werkmanswoningen gegarandeerd is 31/a van de uitgegeven obligatiën en zoo mogelijk het zelfde bedrag voor de geplaatste aandeelen. Dat bedrag is later teruggebracht tot 3%. Nu is maar de vraag, en dat is duidelijk gebleken uit het advies van Mr. de Vries, uitgebracht over de rekening van het jaar 4901, of de gemeente inderdaad aan sprakelijk is voor 3% van de uitgegeven obligatiën èn ook voor de geplaatste aandeelen. Als dat waar is, wat n 1. het laatste betreft, dan zou geen 3% worden uitgekeerd over de geplaatste aandeelen. Nu heeft het ook in de tweede ver gadering van de Commissie van Financiën een punt van overweging uitgemaakt, om het Raadsbesluit van 4899 te herzien, opdat men er een anderen vorm voor vinde en zich er niet aan vasthoude, dat 3% aan die Vereeniging wordt gegeven, maar dat men haar schadeloos stelt voor eventueele verliezen, die op de exploitatie worden geleden. Dit is de houding geweest van de Commissie van Financiën. Ik heb uitsluitend het woord gevoerd, om even te wijzen op punt 2 aan het slot van ons stuk, of Burg. en Weth. nl. zouden willen overwegen, of eene herziening van het desbe treffende Raadsbesluit niet gewenscht is. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik kan mij bij dien wensch van de Commissie voor de Financiën niet aansluitenik ge loof, dat het absoluut niet noodig is, met het oog op hetgeen achter den rug is, dat dat Raadsbesluit worde gewijzigd. Toen ik het eerste rapport van de Commissie voor de Financiën kreeg, heb ik zitten zoeken, hoe de Commissie aan hare cijfers kwam, en daarbij ben ik tot deze conclusie gekomen. Er staan f 87000 uit aan obligatiën, en daarvan moet 3| rente worden uitgekeerd, dat is eene verplichting van de Vereeniging. Nu redeneert de Commissie, dat daarvan maar 3 door de gemeente is gegarandeerd, en laat daarbij de aandeelen weg. Maar dat is verkeerd geredeneerd. Volgens den geest van het Raadsbesluit moet aldus worden gerede neerd. Er zijn 87 mille obligatiën, derhalve wordt daarop gegarandeerd 3 maal f 870; en er is f 55000 aandeelen kapitaal, derhalve wordt daarop gegarandeerd 3 maal f 550; en wanneer nu die bedragen te zamen kwamen boven het gestelde maximum van f6000,dan zou het aandeelenkapitaal niet kunnen krijgen 3 Waar derhalve de raadsbesluiten, waarover wij indertijd voldoende toelichting hebben gekregen in de speciale zaak van de rekening van 1904, niet onduidelijk zijn, geloof ik niet, dat wij tot herziening daarvan moeten overgaan; hetgeen misschien ook niet zeer gemakkelijk zou zijn, omdat wanneer wij tot herziening wilden komen, wij in een of ander opzicht de Vereeniging ter wille zouden moeten zijn, wat ik niet bepaald noodig acht. De heer Fokker. M. d. V. Als ik nog een enkel woord in het midden wil brengen, dan is dat niet om mijn standpunt als minderheid in de Commissie van Financiën uiteen te zetten en om hier te vertellen, dat ik er spijt van heb, dat ik tot het eerste eenparige advies heb medegewerkt. Ik erken toen te hebben gedwaald. Maar wel wensch ik even toe te lichten het punt, waaromtrent de Commissie eenstemmig was, namelijk waar zij Burg. en Weth. uitnoodigt na te gaan, of herziening v van het desbetreffende Raadsbesluit mogelijk is. Die clausule uit het ïapport is voorzichtig gesteld, want wij hebben begrepen, dat wij hier nog met een wederpartij hebben te doen, zoodat wij dat besluit vermoedelijk dus niet uit eigen beweging eenzijdig kunnen intrekken of veranderen; maar ik wensch er toch op te wijzen, dat de wijze, waarop de steun aan deze vereeniging, aan wier streven en wijze van werken ik gaarne hulde breng, door den waarborg voor aandeelhouders en voor obligatie houders beide is geregeld, tot conflicten aanleiding moet geven. De Commissie van Financiën is dan ook van oordeel, dat, om een gezonden toestand te krijgen, en om herhaling van debatten zooals bij deze gelegenheid schriftelijk en mondeling gevoerd te voorkomen en alle beroep op billijkheid verder uit te sluiten, werkelijk eene herziening van het Raadsbesluit, zoo daartoe do medewerking van de Vereeniging, als die nood zakelijk mocht blijken, kan worden verkregen, urgent is. De Voorzitter. Ik geloof, dat aan het slot van deze dis cussie wel kan worden geconstateerd, dat de wensch van de Commissie van Financiën, om te overwegen, of in het betrek kelijk Raadsbesluit een herziening zou moeten worden gebracht, bij Burg. en Weth. wel adhaesie kan vinden. Het is zeker nog niet gezegd, dat wij tot het door den heer Witmans gewenschte resultaat zullen komen, maar het zal wel gewenscht zijn, dat de Vereeniging zelf er op aandringt, de overeenkomst te wijzigen, om zoodoende misvatting te voorkomen, zooals die bij de Commissie van Financiën aanvankelijk heeft bestaan. Wat het door den heer Vergouwen aangevoerde betreft, dat de billijkheid niet behoeft te worden in acht genomen, omdat de Vereeniging in haar recht is te vorderen wat gevraagd wordt, moet ik opmerken, dat wij niet gezegd hebben, dat het vroeger ingenomen standpunt onjuist was. Wij hebben alleen gezegd, dat voor het geval men zich mocht stellen op het standpunt van de Commissie van Financiën, het billijk heidsgevoel in elk geval den doorslag moest geven Met het oog op het doel dezer Vereeniging, wier geldschieters zich met een zoo luttele rente hebben gecontenteerd, waardoor zij de Gemeente een grooten dienst hebben bewezen, kwam het ons gewenscht voor, het billijkheidsargument niet voorbij te gaan. Ik stel dus voor, ons te vereenigen met de conclusie van Burg. en Weth. en daarbij in aanmerking te nemen, dat Burg. en Weth. zullen overwegen, of, overeenkomstig den wensch van de Commissie van Financiën en in overleg met het Bestuur van de Vereeniging, eene herziening van het oor spronkelijk Raadsbesluit in deze wenschelijk is. De beraadslaging wordt gesloten. De rekening wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (De heer Juta keert weder in de vergadering terug.) De Voorzitter. Mijnheer Juta, ik deel U mede, dat de rekening, dienst 4905, van de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen, is goedgekeurd. X. Voorstel tot het aangaan van een 3| percents geld- leening groot f 880.000.—. (Zie Ing. St. n°. 138 en 148). De heer Vergouwen. M. d. V. Het is een feit, dat de Gemeente geld noodig heeft; daarover valt niet te redeneeren. Waar dan ook het voorstel is gedaan, om dit te verkrijgen, geloof ik, dat wij niet anders kunnen doen, dan het aannemen. Nu is echter de vraag, en daarop wilde ik even wijzen, of het voor eerie dergelijke leening op dit oogenblik wel de geschikte tijd is. Er is geen sprake van, of eene dergelijke leening kan altijd worden geplaatst. Waar wij echter op dit oogenblik leven in een tijdstip van geldspanning, zou het misschien beter geweest zijn, daarmede eenigen tijd te wachten, totdat wij in een tijd van geldontspanning komen en voor- deeliger voorwaarden kunnen bedingen. Ik wil over deze leening verder niet spreken, doch wenschte alleen deze vraag aan Burg. en Weth. ter overdenking te geven. De heer Juta. M. d. V. De twijfel, dien de heer Vergouwen geopperd heeft, of het nl. thans wel een geschikte tijd is voor het plaatsen van eene leening, kunnen Burg. en Weth. onderschrijven. Wij dienen juist echter deze voordracht in, om den geschikten tijd, wanneer die komt, niet te laten verloopen, maar het ijzer dan te smeden als het heet is. Als wij dan nog alle stappen moeten doen, die wij hebben moeten doen, om de voordracht gedrukt voor ons in den Raad te hebben liggen, dan zal allicht de geschikte tijd voorbij zijn en dan zou men zeer zeker terecht aan Burg. en Weth. dit kunnen verwijten. Alzoo gewapend met de machtiging, die wij hopen, dat de Raad aan Burg. en Weth. zal verleenen, waarop dan nog de goedkeuring van Gedeputeerde Staten moet worden verkregen, wenschen wij het geschikte oogenblik af te wachten om in zee te steken en te trachten de leening te plaatsen. De heer Vergouwen. Dan dank ik U voor die inlichting, waarmede ik voldaan ben. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben veel te veel leek op finantieel gebied om beschouwingen te houden als de beide geachte vorige sprekers, en wat de leening zelf aangaat wil ik dat gaarne aan Burg en Weth. toevertrouwen en aan den Wethouder van Financiën in het bijzonder. Maar ik heb ge lezen, dat Burg. en Weth. zelf zeggen, dat Gedeputeerde Staten overgaan tot een bedenkelijk streven om ons te willen verplichten steeds in 40 jaar de leeningen af te lossen, en het wil ook mij, met mijn leekenverstand in deze voorkomen, dat het niet aangaat het tegenwoordige geslacht lasten op te leggen, waarvan het verre nageslacht profiteert, zooals b v. van de verbreeding van de Paardensteeg, en wij willen hopen ook van de electrisehe centrale. Maar nu willen Burg. en Weth. desniettegenstaande daarmede toch meegaan. Nu zou ik de vraag willen opwerpenof wij ons prestige niet een beetje te grabbelen gooienwanneer wij daarmede meegaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 5