102
DONDERDAG
21 JUNI 1906.
»Van de brieven, door Uw College aan de Leidsche Duinwater-
Maatschappij gezonden, zal mij afschrift worden verstrekt, die
welke door die Maatschappij aan Uw College worden gericht, zul
len mij ter inzage worden gezonden; voor zoover noodig en
door mij verlangd wordt, zullen van deze laatsten afschriften te
mijner beschikking worden gesteld. Daar het natuurlijk onnoo-
dig zal zijn dezen regel toe te passen in zijne uiterste conse
quentie, zal Uw College hem niet behoeven in acht te nemen voor
onbelangrijke briefwisselingen, onverminderd mijne bevoegdheid
om, indien ik omtrent het belang van zulke stukken met U
van meening mocht verschillen, de mededeeling alsnog te
verlangen. De practijk zal in dezen ongetwijfeld een bevredi
genden middenweg doen vinden".
De Voorzitter. Het blijkt, dat in deze zinsnede de heer
Haitink nog eens constateert wat tusschen het College van
Burg. en Weth. en hem o. a. over dit punt is besproken.
Daarmede is, meen ik, Uw vraag beantwoord. Tusschen Burg.
en Weth. en den te benoemen titularis kan omtrent dat punt
geen twijfel bestaan.
De heer Bosch. Dank U, M. d. V. Ik ben volkomen content
met het antwoord, dat U mij hebt gegeven.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
De artikelen 14 der instructie worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aange
nomen, en daarna de instructie in haar geheel.
Voorstel b wordt eveneens zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming aangenomen.
II. Benoeming van een Commissaris der Gemeente bij de
Leidsche Duinwater-Maatschappij.
De Voorzitter. Mag ik de heeren Juta, van der Lip,
van Gruting en Reimeringer uitnoodigen, voor de volgende
benoemingen het stembureau te willen vormen?
De heer Fokker. M. d. V. Mag ik U even een vraag stel
len. Is het Uw bedoeling, onmiddellijk thans ook over te gaan
tot de benoeming van een leeraar aan de Hoogere Burgerschool
De Voorzitter. De vraag van den heer Fokker herinnert
mij aan iets, dat ik verzuimd heb mede te deelen. Er is een
voorstel ingekomen van den heer Vergouwen, om met de be
noeming van een leeraar aan de Hoogere Burgerschool te
wachten tot eene volgende vergadering. Wordt dit voorstel
ondersteund?
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt mits
dien een onderwerp van behandeling uit.
De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bezwaar, aan
dat voorstel te voldoen; deze benoeming wordt dus van de
agenda afgevoerd.
Alsnu is allereerst aan de orde de benoeming van een Com
missaris der gemeente bij de Leidsche Duinwater-Maatschappij.
Benoemd wordt de heer B. J. Haitink, met algemeene (23)
stemmen.
III. Benoeming van een onderwijzer aan de openbare school
der 2e klasse voor jongens.
(Zie Ing. St. n°. 144).
De heer Vergouwen. M. d. V. Mag ik naar aanleiding van
deze voordracht even eene vraag doen? Bij het nazien van
de stukken ontwikkelde zich bij mij de gedachte, of er
tusschen den schoolopziener en Burg. en Weth. iets zit,
waardoor wrijving is ontstaan, en meende ik, dat U ons wellicht
hieromtrent nadere inlichtingen zoudt kunnen geven. Er was
voor mij althans in deze zaak iets duisters, maar ik weet
niet, in hoeverre de mededeeling daarvan in de openbare
Raadsvergadering zal kunnen geschieden.
De Voorzitter. Ik kan U mededeelen, dat een uwer mede
leden plan heeft gehad, daaromtrent thans eene vraag tot
Burg. en Weth. te richten, maar hij heeft dat uitgesteld,
omdat op het oogenblik de voorzitter van de Plaatselijke
Schoolcommissie niet aanwezig is. Ik zou LT dus willen voor
stellen, hiermede te wachten, totdat wij gelegenheid hebben
hierover ook het licht van den voorzitter dier Commissie in
den Raad te doen schijnen.
De heer Vergouwen. Met genoegen, mijnheer de Voorzitter.
Wordt benoemd de heer J. Huge met 19 stemmen, terwijl
4 stemmen zijn uitgebracht op den heer H. Vogels.
IV. Benoeming van een leeraar in de Wiskunde, Werktuig
kunde en Cosmographie aan de Hoogere Burgerschool voor
Jongens.
(Zie Ing. St. n°. 147).
De Voorzitter. Dit punt vervalt overeenkomstig het zoo
even genomen besluit.
V. Benoeming van twee leden van het Bestuur der Stedelijke
Werkinrichting.
Zie (Ing. St. n°. 146).
Worden achtereenvolgens benoemd:
a. de heer Dr. J. G. van der Sluijs, met algemeene (23)
stemmen
b. de heer H. W. Tieleman, met 22 stemmen; de Heer W.
F. Verhey van Wijk verkreeg 1 stem.
De Voorzitter. Ik dank de leden van het stembureau voor
de verleende hulp.
VI. Verzoek van H. D. Fritsma om eervol ontslag als onder
wijzer aan de openbare school der 4e klasse N° 1.
(Zie Ing. St. n°. 141).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
eervol verleend.
VII. Voorstel tot continuatie van de huur van een stukje ge
meentegrond aan de Rembrandtstraat aan G. J. Couvée te
Arnhem.
(Zie Ing. St. n°. 145).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
VIII. Voorstel tot kosteloozen afstand aan het Rijk van een
strookje grond aan het einde van het Bagijnehof.
(Zie Ing. St. n°. 142 en 149).
De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch omtrent dit punt
der agenda even eene vraag te doen. Ik ben namelijk
ernstig in twijfel, of bedoeld stuk grond niet deel uitmaakt
van de openbare straat; indien dat het geval is, dan moet
het dus nog eerst aan den publieken dienst worden onttrokken.
Ik vestig op dit punt uwe aandacht.
De Voorzitter. Die vraag kan hier op het oogenblik niet
bepaald worden beantwoord. Het is een doodloopend hoekje,
maar het is wel aan te nemen, dat het publieke straat is,
dus zou ik tevens willen voorstellen, het vooraf aan den
publieken dienst te onttrekken.
De heer Witmans Is het Bagijnehof eigenlijk wel te be
schouwen als openbare straat? Het is toch niets anders dan
een doodloopend slob, dat geen doorgang heeft.
De Voorzitter. Het criterium van geen openbare straat
te zijn, is niet, dat een weg doodloopt; een binnenplein b.v.
kan zeer goed zijn openbare straat. De vraag is echter, of er
wellicht uitweg bestaat voor degenen, die daar worien. Maar
voor het geval hieromtrent voorziening noodig blijkt, zal met
het besluit van den Raad rekening worden gehouden, en
mocht dat niet het geval zijn, dan behoeft die grond niet
te worden onttrokken aan den openbaren dienst.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
IX. Rekening, dienst 1905, van de Vereeniging tot bevor
dering van den bouw van werkmanswoningen.
(Zie Ing. St. n°. 130, 143 en 150).
(De heer Juta verlaat de vergadering.)
De Voorzitter. Nu ten slotte de Commissie van Financiën
zich vereenigd heeft met het standpunt door Burg. en Weth.
ingenomen, n. 1. het billijkheidsstandpunt, geloof ik, dat deze
voordracht tot weinig discussie aanleiding zal geven.
De heer Vergouwen. M. d. V. Zooals U zegt, meen ik ook,
dat dit punt van de agenda tot weinig discussie aanleiding
zal geven. Ik meen echter, dat hetgeen door Burg. en Weth.,
en gedeeltelijk door de Commissie van Financiën in het laatste
stuk is gezegd, niet geheel en al onbestreden moet blijven,
omdat volgens mijn oordeel, èn Burg. en Weth., èn de Com
missie van Financiën een niet juist standpunt innemen.
Wij hebben, zooals bekend is, deze zaak al eerder behan
deld, en de Gemeente heeft er zelfs een juridisch advies over
ingewonnen. Wij hebben dienaangaande eene nadere beslissing
genomen en daarmede is aan de Raadsbesluiten van 1897 en
later eene explicatie gegeven. Die explicatie is toegepast en
daarbij heeft het bestuur van de Vereeniging tot bevordering
van den bouw van werkmanswoningen zich neergelegd. Uit
gemaakt is toen, dat de gemeente alleen eene garantie van
3% had te geven over de uitgegeven obligatiën, en zoo
mogelijk ook over 3% van de geplaatste aandeelen. Dat is
het standpunt, dat door den Raad bij de goedkeuring van
de rekening van 1904 is ingenomen. Ik geloof, dat wanneer
wij dat standpunt vasthouden, wij nu niet meer over billijk
heid behoeven te spreken, maar eenvoudig over de toepassing
van de desbetreffende Raadsbesluiten in den geest van het
besluit tot goedkeuring van de rekening over 1904.
Wanneer die worden toegepast in denzelfden geest zooals
dat geschied is bij de goedkeuring van de rekening over 1904,
is er geen kwestie van, of de Vereeniging tot bevordering van