DONDERDAG 21 JUNI 1906. 101 9°. Verzoek van W. A. van Emden, om afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1906. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 10°. Adres van C. C. Weyers, betreffende het hem gegeven niet- eervol ontslag als Adjunct-inspecteur van politie De Voorzitter. Dit stuk is ook in druk aan de leden toegezondenik stel derhalve voor, het niet te doen voorlezen. Uit het slot van dat stuk blijkt, dat de strekking er van is, om den Raad te doen uitspraak doen in eene zaak, het ontslag van adressant betreffende, dus eene zaak tusschen den Burgemeester, als hoofd der politie en adressant, des tijds ambtenaar der politie. Op grond van de bestaande antecedenten stellen Burg. en Weth. voor, dit stuk voor kennisgeving aan te nemen. De Burgemeester voegt daarbij de mededeeling, dat, wan neer straks de agenda zal zijn afgehandeld, door hem aan den heer van der Eist omtrent deze zaak inlichtingen zullen worden gegeven, in verband met het door hem in de vorige vergadering gevraagde. De heer Sijtsma. M. d. V. U zeide zooeven, dat alle leden dit adres in druk hadden ontvangen. Ik hoor van eenige leden, die in mijn nabijheid zitten, dat zij het nog niet hebben ontvangen. Misschien zijn zij er nu op gesteld, het te hooren. De heer Bosch. M. d. V. Ik heb het stuk niet ontvangen maar ik las het zooeven van een van mijne medeleden, zoodat voorlezen voor mij overbodig is. De Voorzitter. Ik dacht, dat alle leden het reeds gelezen hadden. Niemand heeft den wensch te kennen gegeven, het te hooren voorlezen. Ook de heer Bosch, die het stuk eerst thans inzag, verklaarde geen prijs te stellen op de voorlezing. Overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het adres voor kennis geving aan te nemen. 11°. Verzoek van het Comité tot verkrijging eener maat schappelijke Zondagsrust voor het winkel- en magazijnper- soneel, om, indien tot het vaststellen van een verordening tot regeling van het sluitingsuur van winkels wordt over gegaan, daarbij tevens te regelen den Zondagsarbeid voor het winkel- en magazijnpersoneel. Dit stuk luidt als volgt Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen. Ondergeteekenden H. J. van Kerkhoff en W. M. van Rijkom, respectievelijk Voorzitter en Secretaris van het Comité tot verkrijging eener maatschappelijke Zondagsrust voor het winkel en magazijn-personeel te dezer stede, domicilie kiezende Haar lemmerstraat 135 te Leiden, in deze optredend namens de bij voornoemd Comité aangeslotene Leidsche Afdeelingen van vereenigingen, Ned. Bond van Confectie-Bedienden, Patrimo nium, Ned. Vereeniging tot bevordering van Zondagsrust, Ned. R. K. Volksbond, en Algemeen Ned. Werkliedenverbond. dat zij met belangstelling hebben kennis genomen dat bij u is ingekomen een adres, aangaande de vervroegde Winkel sluiting van de vereeniging «Leidens Belang." Overwegende dat naast het vaststellen van wettelijke ver ordeningen op het sluitingsuur van winkels en magazijnen eene bepaling omtrent de arbeidsduur op den Zondag in het belang kan worden geacht zoowel van patroon als bediende. Overwegende, dat eene regeling van den arbeidsduur op den Zondag geheel in het kader past van het wettelijke voorschriften maken op het sluitingsuur. Overwegende, dat dusdanige voorschriften, ten doel heb bende een beperking van Zondagsarbeid in winkels en het werken in magazijnen om verschillende grondige redene een eisch des tijds is geworden, veroorloven adressanten zich de vrijheid zich tot Uwen Raad te wenden met het eerbiedig verzoek, dat mocht u er toe overgaan evenals te Amsterdam tot het vaststellen van een verordening in zake wettelijke be palingen op het sluitingsuur van winkels en magazijnen te dezer stede, eveneens in die verordening te willen opnemen bepalingen ten opzichte van den Zondagsarbeid welke zoo niet een algeheele Zondagsrust, dan toch zeker eenige be perking van arbeid op den Zondag zal voorschrijven. 't welk doende enz. namens het Comité tot verkrijging eener maatschap- pelijken Zondagsrust voor het winkel- en magazijn-personeel H. J. van Kerkhoff, Voorzitter. W. M. van Rijkom, Secretaris. Leiden, 21 Juni 1906. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 12°. Verzoek van de Leidsche Gymnastiekvereeniging O. D. I. om het gebruik van het Gymnastieklokaal in de van der Werf- straat, des Woensdagsavonds van 8—10 uur. De Voorzitter. Over dit verzoek is het advies gevraagd van den Directeur van de Kweekschool en deze adviseert gunstig. Omdat deze zaak evenwel spoed heeft, want de ver zoekers wenschen reeds den vierden Juli een begin te maken met hunne ontspanning in dat lokaal, stel ik den Raad voor, deze zaak thans te behandelen. Wanneer geen van de heeren daartegen bezwaar heeft, stellen Burg. en Weth. voor, het verzoek in te willigen en wel onder de gebruikelijke voorwaarden. Het verzoek wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde lijke stemming ingewilligd. De Voorzitter deelt vervolgens alsnog mede: 1°. dat aan den eervol ontslagen agent van politie J. van Hees een pensioen is toegekend van ƒ477.'s jaars, met ingang 1 Juli a s. 2° dat op 14 Juni j.l. heeft plaats gehad de opneming van de boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan procesverbaal is opgemaakt, dat aan Gedeputeerde Staten is medegedeeld en ter inzage van de leden in de Leeskamer is nedergelegd. Aan de orde is: I. Voorstel tot: a. vaststelling van de instructie voor den Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duinwater-Maatschappij. b. vaststelling van de bezoldiging van den Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duinwater-Maatschappij. (Zie Ing. St. n°. 139). De algemeene beraadslagingen over voorstel a worden geopend. De heer Bosch. M. d. V. Ik wensch te beginnen met mijne blijdschap uit te spreken, dat deze zaak zal worden geregeld op eene wijze, die hoop geeft, dat de onaangename verhouding, welke eenigen tijd in deze heeft bestaan, ten einde zal komen. Ik onderschrijf bovendien, wat ik heb gevonden in de stukken als gezegd door de Commissie voor de Huishoudelijke Ver ordeningen, dat, nu de Raad den weg is opgegaan om deze functie tot een ambt te maken, eene andere instructie noodig is, dan noodig zou geweest zijn, wanneer, gelijk vroeger, zou zijn benoemd een lid van den Raad, zoodat ik mij dus voor een groot deel kan vereenigen met de afwijkingen van het door mij voorgestelde, omdat, toen mij advies in deze werd gevraagd, ik niet anders dacht, dan dat het weder een lid van den Raad zou zijn, die met deze zaak zou worden belast. Hoe gaarne ik dus geheel zou meegaan met de thans voor gestelde regeling, wensch ik toch een paar vragen te doen, waarop ik wel gaarne antwoord zou ontvangen. Er blijkt toch uit niets, dat de te benoemen titularis in de gelegenheid zal zijn op tijd en ten allen tijde inzage te hebben van, of bekend te zijn met gevoerde of te voeren correspondentie tusschen Burg. en Weth. der gemeente Leiden en de Leidsche Duinwater maatschappij. Ik heb zelf ondervonden, hoe hoogst onaangenaam het is, wanneer men als president-commissaris ter vergadering komt en er worden belangrijke stukken tertafel gebracht, waarvan men niets weet. ik vind het zelfs eenigszins kleineerend voorden titularis, wanneer hij, als vertegenwoordiger van de Gemeente daar komende, onkundig blijktte zijn van soms belangrijke zaken. Daarom zou ik het op hoogen prijs stellen, dat, al werd het niet in de instructie vastgesteld, het toch ten allen tijde vaststond, dat de titularis, op eene wijze door hem met Burg. en Weth. overeen te komen, gelegenheid had, zich op de hoogte te stellen van de stukken, die naar de maatschappij worden gezonden, en niet op het kantoor van de maatschappij, maar vóór dat hij op het kantoor komt, zoodat hij vooraf op de hoogte is van de zaak. Daaruit zou dan voortvloeien, dat hij bij belangrijke zaken dan ook gelegenheid had, deze eerst met Burg. en Weth. te bespreken en de gronden te leeren kennen, waarop hnnne overwegingen berusten, zoodat hij dan veel beter in staat is zijn taak naar behooren te ver vullen, beter dan wanneer hij daar onvoorbereid komt. M. d. V. Zooals ik reeds gezegd heb, is het mijn doel niet, eene verandering in de instructie voor te stellen. Wanneer ik op mijne vraag, of eene dergelijke samenwerking tusschen Burg. en Weth. en den te benoemen titularis zal bestaan, een bevestigend antwoord krijg, dan ben ik bevredigd. De Voorzitter. Ik kan de vraag van den heer Bosch in dezen vorm beantwoorden, dat in de correspondentie tusschen Burg. en Weth. en den te benoemen titularis dit punt ter sprake is gebracht. Het is, dunkt mij, voldoende als de secre taris uit den brief, dien de heer Haitink heeft geschreven, even de zinsnede voorleest, waarin dat voorkomt. Bedoelde zinsnede luidt als volgt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 3