67
N°. 143. Leiden, 14 Juni 1906.
Nadat de rekening van de „Vereeniging tot bevordering van
den bouw van Werkmanswoningen" over *1905, op verzoek
van het bestuur dier vereeniging van de agenda der laatste
raadszitting was afgevoerd, ten einde dat bestuur alsnog in de
gelegenheid te stellen zijn meening omtrent het door de
Commissie van Finantiën ter zake uitgebracht rapport kenbaar
te maken, ontvingen wij het hierbij overgelegd aan Uwe
Vergadering gericht schrijven.
Meenden wij aanvankelijk, na de kennisneming van het
advies der Commissie van Financiën, de beslissing in deze zaak
geheel aan Uwe Vergadering te mogen overlaten, bij nadere
overweging en gelezen hetgeen daartegen door het Bestuur der
vereeniging wordt aangevoerd, komt het; ons wenschel ijk voor
ook van onze meening in deze te doen blijken.
En dan meenen wij, dat bij de bepaling van het stand
punt dat door de gemeente tegenover de vereeniging be
hoort te worden ingenomen, niet zoozeer moet worden
gelet op de bewoordingen van het besluit, waarbij de
rentegarantie werd verleend, als wel op de bedoeling, welke
bij het nemen van dat besluit bij den Raad heeft voorgezeten.
De gemeente heeft gegarandeerd 3 Va op de uitgegeven
obligatiën, later teruggebracht tot 3°/0, en zoo mogelijk 3°/0
op de geplaatste aandeelen tot een maximum, dat bij het
thans uitgegeven aantal obligatiën en geplaatste aandeelen
bedraagt 4275.Ongetwijfeld was het daarbij de bedoeling
dat den aandeelhouders van gemeentewege een dividend van
3°/0 zou worden verzekerd, zoolang slechts het door de ver
eeniging eventueel geleden verlies, vermeerderd met dat divi
dend, een bedrag van f A275.niet zou overschrijden. Im
mers redeneert men anders en zegt men dat, ter bepaling
van hetgeen haar door de gemeente moet worden uitgekeerd,
het door de vereeniging geleden verlies verminderd moet
worden met hetgeen door de vereeniging aan hare obligatie
houders meer aan rente is betaald dan de gegarandeerde 31
dan zal daarvan het gevolg zijn, dat tenzij door de vereeniging
winst behaald wordt, de aandeelhouders nimmer de hun gega
randeerde 3c/0 krijgen, zoodra de vereeniging meer dan 3°/p
rente op hare obligaties moet betalen, ook al wordt nog bij
lange niet het maximum bedrag bereikt, dat de gemeente zich
verbonden had uittekeeren Immers ook de hoogere rente moet
door de vereeniging worden betaald, en het gevolg zal dus zijn,
dat de aandeelhouders geen 3 °/0 krijgen, hoewel door de ge
meente de hun gegarandeerde 3 °/0 aan de vereeniging worden
uitbetaald.
En bedenkt men dan verder dat de vereeniging werkzaam
is in het algemeen belangter verbetering van de woningtoe
standen in onze gemeente en dat zij die haar belangeloos hun
kapitalen hebben verschaft, dit deden onder voorwaarde dat
hun althans eenige zekerheid zou worden gegevendat zij
indien de exploitatie niet al te ongunstige resultaten op
leverde, daarvan den matigen intrest van 3 °/0 zouden genieten,
dan gaat het toch zeker niet aan dat zij zich met een geringere
uitkeering zouden moeten tevreden stellen, zoolang het maxi
mum der door de gemeente toegezegde garantie nog niet
bereikt is. Zonder dus daarom te willen bewerendat het
advies der commissie van financiën op zichzelf onjuist is, zoo
komt het ons toch alleszins billijk en geheel overeenkomstig
de bedoeling van het destijds genomen Raadsbesluit voor,
dat niet alleen de rekening, gelijk zij is ingediend, behou
dens een paar kleine wijzigingen, worde goedgekeurdmaar
tevens het bedrag der uitkeering op het door de vereeniging
aangegeven cijfer, verhoogd met f 0.175, worde vastgesteld.
Trouwens ook voor hen, die zich niet met deze opvatting
zouden kunnen vereenigen en van oordeel zijn, dat ter bereke
ning van het verlies der vereeniging Va °/0 van het bedrag der
obligaties behoort te worden in mindering gebracht, bestaat er
alleszins reden om zich toch bij onze conclusie aan te sluiten.
Men bedenke n.l. dat oorspronkelijk aan de vereeniging 3^°/0
op hare obligatiën gegarandeerd werd. onder bepaling evenwel
dat «wanneer de eigen obligatieleeningen der gemeente weiden
geconverteerd in leeningen met een lageren rentevoet dan
3de waarborg voor door de vereeniging uitgegeven
obligatiën naar dezen laatsten rentevoet zou worden berekend".
En nu is inderdaad in 1896 de rente der gemeente-leeningen
tot 3 teruggebracht en dus ook het bedrag der gegarandeerde
rente. Maar evenzeer als er reden bestond om de gegaran
deerde rente te verminderen, bij verlaging van den rentevoet
der gemeenteleening, evenzeer zou er natuurlijk reden bestaan
om die rente weer tot 3|°/0 terug te brengen, wanneer de
gemeente later voor hare leeningen ook weer meer rente zou
moeten be'alen. Consequent geredeneerd had dan ook de clausule
in dien zin moeten zijn aangevuld. En waar nu de gemeente
voor hare leening van 1900 zelfs 4°/0 en voor hare latere
leeningen ruim 3|°/0 betalen moet, is het ook zeker geheel
in den geest van het vroeger genomen besluit, om thans weer
de rentegarantie ten behoeve van de obligatiehouders der
vereeniging op 3-|°/0 terug te brengen.
Op grond van een en ander geven wij U in overweging:
1°. de rekening, met inachtneming van de door de commissie
van financiën gemaakte bemerkingen, goed te keuren;
2°. het bedrag der uitkeering van de gemeente te bepalen
op f2511.905.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 11 Juni 1906.
Wij betuigen Uw College onzen dank voor het in Uwe
laatste vergadering op voorstel van Burg. en Weth genomen
besluit, om de beslissing over onze rekening en het ons toe
te kennen subsidie over het jaar 1905 tot eene volgende
vergadering uit te stellen. Wij zijn daardoor in de gelegen
heid, omtrent het daags te voren ter onzer kennis gebracht
rapport der Commissie van Financiën omtrent dit onderwerp
onze meening kenbaar te maken.
De Commissie is van oordeel, dat de gemeente over het
jaar 1905 aan de vereeniging schuldig is 2075,055. Het
blijkt niet uit haar rapport, dat dit cijfer aanzienlijk afwijkt
van het bedrag door ons opgegeven, ingevolge een Uwerzijds
kenbaar gemaakt verlangen, niet zooals vroeger aan den voet
der rekening, maar in een afzonderlijk, de rekening bege
leidend schrijven. Daar dit schrijven niet onder de gedrukte
stukken is opgenomen, nemen wij de vrijheid, alsnog te vermel
den, dat door ons over 1905 van de gemeente werd verlangd
eene subsidie van f 2511,72s, nl.
Verliesf 674,34 s
Dividend over 555 aandeelen a 3% 1665,—
Extra toelage172,38
f 2511,72s
Het verschil met het door de Commissie voorgestelde cijfer,
436,67 spruit uitsluitend hieruit voort, dat de Commissie
van den post «Verlies" op onze Winst- en Verliesrekening,
waarvan zij de juistheid erkent immers zij stelt U de
goedkeuring der rekening voor voor de berekening van
het subsidie der gemeente eerst aftrekt de uitgaven, die wij
verplicht waren te doen ten gevolge van het feit, dat onze
obligatiën niet 3°/0 maar 31/s% rente dragen.
De eenige door de Commissie aangevoerde overweging,
«dat de gemeente slechts aansprakelijk is tot rentegarantie
ad 3% van de uitgegeven obfigatièn en zoo mogelijk 3%
voor geplaatste aandeelen kan den indruk wekken, dat haar
voorstel een uitvloeisel is van het bij de behandeling onzer
rekening over 1903 door Uw College ingenomen standpunt.
Deze opvatting zou echter niet juist zijn. Toen bestond ver
schil over de vraag, of het maximum, dat de gemeente als
subsidie behoort uit te keeren, afhankelijk is van het bedrag
der uitgegeven obligatiën en geplaatste aandeelen, dan wel
is te stellen op de in het Raadsbesluit genoemde 6000
Ons voorbehoudend om, mocht de noodzakelijkheid zich voor
doen, de juistheid der laatste opvatting nader aan te toonen,
zijn wij ten volle bereid bij de behandeling van de geheel
andere vraag, die het thans geldt, ons te stellen op het
standpunt, toen door Uwen Raad ingenomen.
Thans betreft het de uitlegging van de eerste der voor
waarden, genoemd in het Raadsbesluit van Juni 1894, waarbij
ons de garantie is verleend. Die voorwaarde luidt: «Wanneer
de eigen obligatieleeningen der gemeente worden geconver
teerd in leeningen met een lageren rentevoet dan van 3^2
zal de waarborg voor door de vereeniging uitgegeven obliga
tiën naar dezen laatsten rentevoet worden berekend".
Uit deze bepaling vloeit voort, dat wanneer, nadat de conversie
der gemeenteleeningen in 3%'s fonds had plaats gehad, de
toestand der vereeniging zóó ongunstig was geworden, dat
de rente der obligatiën alleen uit gemeentegeld moest worden
voldaan, de obligatiehcuders tegenover de gemeente geen
recht zouden hebben op een hooger rente, dan zij aan haar
eigen schuldeischers betaalde. Voorts vloeit er, op het thans
door de meerderheid van den Raad ingenomen standpunt,
ook nog dit uit voort, dat het maximum, dat door de ge
meente in eenig jaar verschuldigd kan zijn, tot een lager
cijfer wordt teruggebracht.
De conversie der gemeenteleeningen had plaats op 1 April
1896. Van dat tijdstip af tot heden is telken jare door den
Raad na advies zijner Commissie van Financiën aan de ver
eeniging eene subsidie toegekend, aldus berekend: er werd
nagegaan, of de rekening der vereeniging sloot met een verlies,
nadat in uitgaaf waren gebracht alle uitgaven, waartoe de
vereeniging verplicht was. Er werd geen onderscheid gemaakt,
of de verplichting bestond tegenover een leverancier, tegenover
den fiscus, of tegenover een obligatiehouder. Wanneer geen
voldoende middelen aanwezig waren voor de voldoening van
alle verplichte uitgaven, en om daarenboven 3 °/Q dividend
over de geplaatste aandeelen uit te keeren, dan werd een
subsidie toegekend, toereikend voor het voldoen aan alle ver
plichtingen en het uitkeeren van een dividend tot 3%, altijd
binnen de meergenoemde grens.
Uwe thans fungeerer.de Commissie van Financiën is van