DONDERDAG 26 APRIL 1906. 71 zien is. Bovendien legt men, door twee lantaarns te eischen, een onnoodigen last op aan degenendie van buiten komen want buiten is één lantaarn voldoende, maar zoodra zij de stad inkomen, zouden zij nog een lantaarn meer moeten gaan bran den, en dit acht ik onnoodig. De Voorzitter. De heer van der Lip heeft mij niet over tuigd, dat wij met dit artikel buiten onze bevoegdheid zouden zijn, door in strijd met de wet of den algerneenen maatregel van bestuur te handelen. De Oommissie voor de Strafverordeningen heeft zich op dit standpunt gesteld: is een onderwerp reeds geheel geregeld, dan moeten wij ons van regeling onthouden. Vandaar dat bij de verordening tal van bepalingen zijn vervallen, die reeds bij de wet of het reglement geregeld waren. Maar waar dat niet het geval was, heelt de wetgever de regeling aan den gemeente wetgever overgelaten. Waar dat zoo is, kan men ook niet zeggen, dat wij geen vrijheid zouden hebben, zelfstandig boete op te leggen. De heer van der Lip heeft trouwens zijn standpunt al gewonnen gegeven, toen hij zeide, dat wij het maximum van 25 niet te boven mochten gaan. Het komt mij daarom voor, dat geen enkel steekhoudend argument is aangevoerd, dat wij deze zaak niet volledig zouden mogen regelen. Maar nu komt eerst het eigenlijk bezwaar aan den dag. De heer van der Lip is tegen het geheele artikel, tegen het voorschrijven van twee lichten. Nu, daarover aanvaard ik gaarne het debat met hem, omdat het mij voorkomt, dat er alles voor te zeggen is, om twee lichten te eischen. Waarom heeft de wetgever in de algemeene maatregelen gezegd, dat één licht voldoende was? Dat is gezegd met het oog op het rechts uitwijken. Nu is het waar, dat het dan alleen noodig is, dat het licht steeds aan denzelfden kant is, aangezien men rechts moet uitwijkenmaar dan vergeet men toch, dat zich in een stad aan de andere zijde van het voertuig voetgangers kun nen bevinden, die dus geen waarborg hebben, dat zij zich niet teveel naar het midden der straat begeven en die dus zouden in aanraking kunnen komen met het uitwijkend voertuig. Daarom is het voor de bebouwde kom der gemeente noodzakelijk, dat er twee lichten worden geëischt, en is de Commissie voor de Strafverordeningen van meening, dat er aan den eisch van twee lichten moet worden vastgehouden. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik moet tot mijn leedwezen zeggen, dat de heer van der Lip mij wel heeft overtuigd. Ik zeg: tot mijn leedwezen, omdat ik de zaak niet genoeg heb bekeken, toen ik haar als lid van de Com missie voor de Strafverordeningen heb moeten overwegen. Ik geloof, dat de heer van der Lip gelijk heeft wat betreft zijn bezwaar tegen het maken van bepalingen over een onderwerp, waaromtrent reeds in het reglement is voorzien. Hij heeft echter m. i. geen gelijkdunkt mijwat de boete voor de lantaarns betreft. Wanneer men geen licht aan de linkerzijde heeft, valt men onder de strafbepalingen van het reglement. Nu schrijven wij bovendien een licht aan de rechterzijde voor. Bij overtreding van onze bepaling valt men niet onder het reglement, maar onder de politieverordening. Ik geloof, dat de heer van der Lip dat zal toegeven. Ik geloof ookdat hetgeen hij over de aansprakelijkheid gezegd heeft, juist is, en dat wij wel zouden hebben gedaan met het laatste lid van dit artikel te laten vervallen. Wat het bezwaar tegen het geheele artikel betreft, ik heb mij tegen het voorschrift over de lantaarns, toen wij het vroeger maakten, verzet. Ik gevoelde niets voor die lichten, omdat ik vind, dat de stad moet zorgen, dat het licht genoeg is om een rijtuig te kunnen zien. Ik meende, dat die zaak nu eenmaal beslist was, daarom heb ik er niet op willen aandringen, om haar niet te regelen en niet de be paling te houden, die wij hadden. De Voorzitter. Tot mijn spijt ben ik door deu heer Fockema Andreae nog niet overtuigd, dat ik op een dwaalspoor ben. Wanneer men art. 24 leest, dan volgt daaruit, dat voor de overtreding van art. 23 van het reglement ook worden aansprakelijk gesteld zij, die de voertuigen laten rijden; maar waar de gemeentewetgever de bevoegdheid heeft gekregen, om verder te gaan, is hij op zelfstandig terrein en kan niet meer gezegd worden, dat zijne strafbepaling gebonden is aan art. 24 Derhalve, indien wij geen bepaling hadden ge maakt, dan zouden ook de eigenaren of houders straf baai- zijn maar waar wij uit dat kader gaan en eene zelfstandige regeling invoeren, kunnen wij andere minder vèr-strekkende bepalingen omtrent de aansprakelijkheid maken. Dus, noch wat betreft de bepalingen van art. 24, noch wat betreft de boete, ben ik het met de heeren Fockema Andreae en van der Lip eens. De heer van der Lip. M. d. V. Ik ben dankbaar voor den steun, dien ik van den heer Fockema Andreae heb gekregen. Deze spreker schijnt echter van meening, dat het in de praktijk geen bezwaar zal opleveren om uit te maken, welke bepaling toepasselijk is. Maar wanneer nu iemand wel een lantaarn heeft aan de rechter-, maar niet aan de linkerzijde, is het dan wel zoo'n uitgemaakte zaak, dat hij valt onder art. 23 van het Reglement? Hij valt toch ook onder het voorgestelde art. 77bis. Ik blijf er bij, dat deze regeling tot allerlei moeilijk heden aanleiding kan geven en daarom zal ik tegen het artikel stemmen. De Voorzitter. Daarom is het duidelijk, dat indien de re geling niet in zijn geheel bij de gemeente behoort, men tot onhoudbare inconsequenties komt. Ik zou dus den Raad in overweging willen geven dit artikel te accepteerentenzij men tegen de zaak zelf bezwaar heeft. De beraadslaging wordt gesloten. (De heer P. J. Mulder is inmiddels weder ter vergadering gekomen). Art. 7 wordt in stemming gebracht en met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Fokker, Fockema Andreae, Meule- man, Timp, van der Lip, van der Eist, de Goeje, Reimeringer, van Tol, Zaalberg, Zwiers, van Gruting, Korevaar, Sijtsma en Aalberse. Voor stemmen de heeren: de Vries, van Hamel, Bosch, Bots, de Boer, Driessen, Witmans, Le Poole, Hasselbach, Ver gouwen, Juta en P. J. Mulder. Art. 8 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde komt alsnu punt c van het voorstel (vaststel ling van de verordening op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen). De artt. 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3 luidende: «Het is den bestuurders van motorrijtuigen op meer dan twee wielen verboden te rijden door de Schapensteeg, de Mooi- Japiksteeg, de beide Vrouwenstegen tusschen de Breestraat en de Haarlemmerstraat, de Brandewijnsteeg, de Koddesteeg, de Mandenmakerssteeg, de Maarsmanssteeg, de Donkersteeg, de Watersteeg, de Jodenkerksteeg, het Gangetje, de Hoog- landsche Kerksteeg, het gedeelte van de Groenesteeg, dat be grepen is tusschen de Hooigracht en de Heerengracht, de Bakkersteeg tusschen de Oude Vest en den Ouden Rijn, over de Karnemelksbrugop de helling van de Vischbrug in de richting van den Nieuwen Rijn en op het Kort Galgewater. Het in het eerste lid bepaalde geldt ook voor bestuurders van motorrijtuigen op twee wielen en voor die van rijwielen, doch alleen voor zooveel betreft het rijden door de Schapen- steeg, de Maarsmanssteeg, de Donkersteeg, de Watersteeg, de Jodenkerksteeg, het Gangetje, op de Karnemelksbrug en op de helling van de Vischbrug in de richting van den Nieuwen Rijn.'' De heer Zaalberg. M. d. V. Ik heb slechts een kleine op merking te maken. In dit artikel staatdat het o.a. verboden is te rijden door «het gedeelte van de Groenesteeg, dat be grepen is tusschen de Hooigracht en de Heerengracht. Ik zou het rijden alleen willen verbieden tusschen de Hooigrachten de Vestestraat. Dat andere gedeelte van de Groenesteeg is zoo breed, dat daar wel drie groote rijtuigen naast elkander kunnen rijden. Bovendien zou een motorrijtuig, dat zich in de Vestestraat bevindt, er niet anders uit kunnen komen dan bij den Ouden- of Nieuwen Rijn. Daarom stel ik voor in de plaats van «Heerengracht" te lezen «Vestestraat." De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen wenscht Uw amendement over te nemen en de naam «Bak kersteeg" te veranderen in «Pelikaanstraat". De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch voor te stellen in het eerste lid te doen verdwijnen de beide Vrouwenstegen tusschen de Breestraat en de Haarlemmerstraat, de Watersteeg en de Pelikaanstraat tusschen de Oude Vest en den Ouden Rijn, en in het tweede lid de Maarsmanssteeg, de Jodenkerksteeg en de Watersteeg. De Voorzitter. Wilt U misschien dat amendement toe lichten De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb weinig toe te lichten. Wanneer ik kans haddat het zou worden aangenomen, zou ik nog meer wegen voor het verkeer van motorrijtuigen en rijwielen willen vrijlaten, maar dat zal niet gaan; door de beide Vrouwenstegen moet een motorrijtuig uiteraard al lang zaam rijden. En wat is het nu niet lastig, dat men niet door de Watersteeg kan rijdendan moet men een heel langen om weg maken. Ik vind, dat wij het verkeer met motorrijtuigen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 7