70 DONDERDAG 26 APRIL 1906. wordt gesproken, terwijl in de andere leden van het artikel van «runderen" sprake is. Het is toch bekend, dat het woord »vee" een veel ruimere beteekenis heeft; daaronder vallen b. v. ook paarden. Nu geloof ik niet, dat het woord vee" hier opzettelijk gebruikt is, maar dat er mee bedoeld wordt «run deren". Hoe dit ook zij, het komt mij voor, dat het beter is, het woord «vee" in «runderen" te veranderen, anders zou b. v. een schaap niet door een jongen van 15 jaar geleid mogen worden, of een paard niet door hem uit de weide mogen gehaald of er naar toegebracht mogen worden, en daar is toch, dunkt mij, geen bezwaar tegen. Mijn vraag is dus, M. d. V., of hier voor de geleiders opzettelijk een veel ruimere uit drukking is gebezigd en zoo ja, wat daarvan de reden is. De Voorzitter. Ik kan daarop antwoorden, dat met «vee" hier «runderen" wordt bedoeld, waarvan in dit artikel ook sprake is, want het staat vast, dat in het laatste lid het woord „runderen" op zijne plaats is. Men kan niet aannemen, dat men zou willen hebben, dat b. v. ieder schaap aan een lijn zou worden genomen. Daarom is hier uitdrukkelijk het woord «runderen" gebruikt. Maar in het andere lid geloof ikdat in het algemeen van «vee" moet worden gesproken. Wanneer men dat niet doet, zal het, dunkt mij, tot groote moeilijk heden aanleiding geven, b. v. met het oog op het aantal geleiders, dat voor het leiden van runderen noodig is. Ten opzichte van de schapen is geen aantal voorgeschrevenwel ten aanzien van de runderen; daarom geloof ik, dat terecht in het vierde lid van «vee" wordt gesproken. De verordening heeft de Marktcommissie gepasseerd, dus zal het woord «vee" hier wel niet zonder bedoeling zijn gebruikt. Op deze wijze toegelicht, geloof ik wel, dat met de redactie van deze be paling vrede zult kunnen hebben. Dat over het algemeen 16 jaar voor den leeftijd van den geleider als minimum wordt gesteldkan wel geen bezwaar ontmoetente meer omdat ten aanzien van het aantal geleiders omtrent het andere vee niets bepaald is. Ik geloof dus, dat de bepaling, zooals zij nu luidt, zeer goed bestaanbaar is, ook al breidt men die uit. De heer van der Lip. M. d. V. Om met uwe laatste op merking te beginnen, n.l. dat de Marktcommissie de wijziging in deze verordening heeft goedgekeurd, ik betwijfel, met allen eerbied voor die commissie, of zij wel om de ruime beteekenis, die het woord «vee" heeft, gedacht heeft, te meer, daar de Marktmeester in zijn rapport over deze wijziging, van «runderen" spreekt, en niet van «vee". In de toelichting van de Com missie voor de Strafverordeningen staat ook te lezen, dat de Marktmeester er terecht op wijst, dat zooals de verordening thans luidt, de geleiders alleen bij het drijven, en niet ook bij het geleiden van wundereneen minimum-leeftijd moeten hebben. Men heeft dus uitsluitend aan .runderen" gedacht. Doch al zou dat ook niet het geval zijn, ik zou mij toch met deze redactie niet kunnen vereenigen en wanneer de Com missie voor de Strafverordeningen het woord «vee" wil behouden, een amendement willen voorstellen, om het te veranderen in «runderen". Het gevolg van deze bepaling toch zal zijn, dat een jongen van 15 jaar geen paard, schaap, geitje of bok meer mag geleiden, want dit lid staat niet in verband met het vorige lid, en schrijft in het algemeen voor, dat geleiders van vee 16 jaren moeten zijn en dit vind ik irrationeel. De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen heeft geen bezwaar het woord «runderen" in de plaats van het woord «vee" te stellen, hoewel ik nog niet geheel van de noodzakelijkheid daarvan ben overtuigd. Het komt mij voor, dat een varken door een kind beneden de 16 jaar moeilijk in toom gehouden kan worden; van die geleiding zou dus weinig terecht komen. Doch, zooals gezegd, de Com missie voor de Strafverordeningen heelt geen bezwaar in plaats van «vee" te lezen «runderen". De heer Witmans. M. d. V. Tot toelichting wil ik nog even zeggen, dat de bedoeling inderdaad is, om van «runderen" te spreken en niet van «vee". Bij de marktcommissie heeft de gedachte voorgezeten, dat wel een zeker aantal «runderen", d. w. z. «koebeesten" door een persoon gedreven mag worden. Er behoort eigenlijk te staan «runderen". De beraadslaging wordt gesloten. Art. 2 wordt, gelijk het is gewijzigd, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artt. 3, 4,5 en 6 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 7, luidende: Artikel wordt gelezen als volgt: «Het is verboden tusschen één uur na zonsondergang en één uur vóór zonsopgang den openbaren weg te berijden, of daarop stil te staan met een bespannen rij- of voertuig zonder dat dit voorzien is van twee lantaarns, die aan de voorzijde geplaatst zijn, tenminste even ver naar voren reiken als de lading van het rij- of voertuig en voorwaarts een helder wit licht uitstralen. «Ten aanzien van vrachtwagens kan worden volstaan met één zoodanige vooraan aan de linkerzijde geplaatste lantaarn. «De voerlieden of geleiders zijn voor de naleving van deze voorschriften aansprakelijk". De heer van der Lip. M. d. V. Art. 7 is mij niet recht duidelijk in verband met art. 23 van het Motor en Rijwiel reglement. Men heeft, zooals uit de toelichting blijkt, hier eerie aanvulling gemaakt op de bepaling van art. 23 en daartoe zijn wij zeker bevoegdzooals trouwens uit de toelichting op het Reglement duidelijk blijkt. Maar nu meen ik toch twee opmerkingen te moeten maken. In de eerste plaats: hebben wij wel het recht om de aansprake lijkheid te wijzigen? In art. 24 van het Reglement wordt voor de overtreding van art. 23 aansprakelijk gesteld de bestuurder en de eigenaar of houderdie in strijd daarmede doet of laat rijden. Nu zou ik willen vragen, of wij nu het recht hebben, zooals wordt voorgesteld, alleen de voerlieden of geleiders aan sprakelijk te stellen, of, dat wij verplicht zijn overeenkomstig art. 24 van het Reglement, die aansprakelijkheid ook uit te breiden tot eigenaars of houders, die in strijd met de bepaling doen of laten rijden. In de tweede plaats zou ik hierop willen wijzen. In art. 29 van het Reglement wordt op de overtreding van art. 23 als straf een boete van hoogstens f 50.— gesteld, terwijl op de overtreding van art. llbis een boete van hoogstens f 3— zal komen te staan. Dat lijkt mij nog al vreemd. Bovendien zal het, naar het mij voorkomt, een kwestie kunnen opleveren, welke bepaling toepasselijk is, die van het Reglement of die der Verordening. Ik zou daarom willen vragen, of de Com missie voor de Strafverordeningen deze punten wel onder de oogen heeft gezien. In ieder geval had men toch m. i. beter gedaan door hier eene boete van vijf en twintig gulden te bedreigen. De Voorzitter. Wat het voorschrift in art. 24 van het Reglement betreffende de aansprakelijkheid aangaat, moeten wij bedenken, dat wij hier niet met de wet, maar met een algemeenen maatregel van bestuur te doen hebben. Indien bij de wet bepaald was, dat voor de overtreding van de wet en de daaruit voortvloeiende maatregelen, boeten werden bedreigd en daarvoor bepaalde categoriën van personen werden aansprakelijk gesteld, dan geloof ik, dat de zaak anders gelegen zou zijn. Maar nu de gemeentebesturen de be voegdheid hebben om verder te gaan dan het Reglement, nu geloof ik ook, dat zij eene wijziging betreffende de aansprake lijkheid kunnen invoeren. Het komt mij niet voor, dat met eenig recht kan worden gezegd, dat het aansprakelijk stellen van andere of meerdere personen dan in het Reglement zijn bepaald in strijd is met eenig wettelijk beginsel. Wat de boete betreft, dat is precies dezelfde kwestie. Ik kan mij op het oogenblik geen voorbeeld voor den geest halen, maar waar wij de bevoegdheid hebben gekregen om deze materie te regelen in den vollen omvang, dus ook inzake de boete, daar geloof ik niet, dat daartegen door eenig rechter captie kan worden gemaakt. Het komt mij voor, dat wij vrij zijn in het bepalen van een boete, mits wij maar blijven binnen de grenzen aan de gemeentebesturen te dien opzichte bij de gemeentewet gesteld. De heer van der Lip. M. d. V. Ik meende, dat de Commissie voor de Strafverordeningen zich op een ander standpunt had geplaatst, dan thans door U wordt ingenomen, n.l. dat men zich aan het Reglement moet houden, waarom dan ook de bepaling in de Verordening op de Straatpolitie geheel in over eenstemming is gebracht met art, 23 van het Reglement, alleen met dit verschil, dat één licht meer vereischt wordt. U schijnt thans verschil te maken tusschen datgene, wat bij de wet en bij algemeenen maatregel van bestuur is geregeld, maar dit komt mij minder juist voor. In art. 7 der Motor- en Rijwiel- wet toch wordt uitdrukkelijk bepaald, dat de gemeentebe sturen alleen omtrent die punten een regeling kunnen maken, waarbij in de wet of den in art. 2 bedoelden algemeenen maatregel niet is voorzien. De aansprakelijkheid voor de in art. 23 van het Reglement genoemde overtreding nu is in dat Reglement (art. 24) geregeld en dus zou ik zeggen, mogen wij in die aansprakelijkheid geene verandering brengen. Wat nu betreft mijn tweede opmerking, U kunt zich geen geval denken, waarin het quaestieus zal zijn, onder welke bepaling men valt, maar wanneer nu iemand in Leiden rijdt zonder eenig licht, onder welk artikel valt hij dan, onder art. 23 van het Reglement of onder 77Ms onzer Verordening? In ieder geval geloof ik, dat zich in de practijk hieromtrent moeilijkheden kunnen voordoen. Ik zal dan ook om de ge noemde bezwaren tegen het artikel stemmen en dat kan ik des te gemakkelijker doen, omdat ik er ook het nut niet van kan inzien. Naar mijne meening is het voldoende, wanneer een rij- of voertuig aan de linkerzijde van een lantaarn voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 6