DONDERDAG 26 APRIL 1906.
69
worden, met het oog op het publiek, dat niet van een rijwiel
gebruik maakt.
De heer Fokker heeft opgemerkt, dat het dossier zoo weinig
stukken bevat, waarin de redenen te vinden zijn, die tot
dit voorstel aanleiding hebben gegeven.
Ik wijs er op, dat het overleggen van stukken door de
Politie vrijwel onmogelijk was. Want wat voor stukken
zouden dat moeten zijn? Wij hebben hier te doen met eene
verordening, noodzakelijk geworden door de Motor-en Rijwiel-
wet, en waarvan de bepalingen ontleend zijn aan genoemde
wet en aan de bestaande Politieverordening. Teneinde te
motiveeren, waarom wij sommige wijzigingen hebben voorge
steld is door ons een vry uitvoerige toelichting aan de concept
verordening toegevoegd, eene toelichting, die uitvoeriger is,
dan bij de voorstellen der Commissie voor de Strafverordeningen
pleegt te worden gevoegd.
De heer Fokker heeft er verder op gewezen, dat bij deze
verordening nieuwe lasten worden opgelegd, dat er o. a.
nieuwe straten en stegen in voorkomendie voor het verkeer
met motorrijtuigen en rijwielen worden gesloten. Ik moet er
op wijzen, dat er in deze verordening geen straten bij zijn
gekomen, waar niet met motorrijtuigen en rijwielen gereden
mag wordendie ook niet in de bestaande verordening voor
komen op één kleine uitzondering nawaarop ik straks
bij de behandeling der artikelen in zal gaan. Nieuwe lasten
zijn er dus niet opgelegd en nieuwe straten niet genoemd.
De eischen, die in de bestaande verordening gesteld zijn,
zijn voor een gedeelte vervallenomdat de Motor- en Rijwiel-
wet daarin voorziet, en wat het overige betreft, hadden wij
ons te regelen naar de vrijheid, die de Wetgever ons liet.
Verder moet ik opmerken, dat er zijn tweeërlei complex
van straten: één waarvoor art. 15 van de wet geldt, en
waarbij dus geen maximum-snelheid is voorgeschreven, aan
gezien de berijder alleen met de veiligheid van het verkeer
rekening moet houden; en één complex van straten, waar
onder die straten vallen, waarvoor wij thans voorstellen
hebben ingediend wat de snelheid aangaat. Wij kunnen nu
voor die wegen, welke niet voor doorgaand verkeer bestemd
zijn, verbodsbepalingen maken, wanneer dat wenschelijk
wordt geacht. Ik vind het voorschrift van art. 15 van de
wet niet aanlokkelijk, omdat daarin de vrijheid voor motor
rijtuigen veel te weinig aan banden wordt gelegd. De om
schrijving in art. 15 maakt het de politie ook vrijwel
onmogelijk een bekeuring in te stellendat is het nood
lottige gevolg van deze wetsbepaling. Waar wij dus bij de
meeste straten de vrijheid hadden een maximum-snelheid te
bepalenhebben wij gemeend daarvan een gretig gebruik te
moeten maken, en de bepaling van de betreffende wet in
onze gemeente tot uitzondering gemaakt. Wat de heer
Fokker als een grief aanwrijft, is juist een gevolg van de
wet zelf, die de gemeente vrijheid heeft gelaten om zoo te
handelen.
Ik geloof, dat wat door de heeren Sijtsma en Fokker is
medegedeeld naar aanleiding van art. 7, beter bij de behan
deling van dat artikel ter sprake kan komen.
De heer Fokker. M. d. Y. Een enkel woord tot antwoord.
Ik heb gezegddat het mij bevreemddedat ik niet een grooter
dossier heb gevondenen ik wil datook na hetgeen door u
is gezegd, volhouden. Ik had gaarne gezien, dat de Politie een
rapport had uitgebracht, waarin vermeld werd, in hoeverre
de straten, die op het oogenblik verboden zijn, verboden
moeten blijven en in hoeverre volgens het oordeel van hen, die
met het toezicht op de veiligheid onmiddellijk belast zijn,
enkele straten hadden kunnen vervallen.
Ik wil voorts nog opmerken, dat ik niet heb gezegd, dat
nieuwe wegen zijn opgenomen en nieuwe lasten zijn opge
legd. Ik heb alleen willen zeggen ik hoor mijn buurman
zeggen, dat ik dat ook heb gezegd dat nu zij opnieuw
zullen worden vastgesteld, het mij aangenaam zal zijn, dat
enkele straten er uit verdwijnen.
Wat verder art. 15 van de wet aangaat, waarbij op wegen
voor doorgaand verkeer bestemd geen vrijheid bestaat om een
maximum-snelheid te bepalen, dat verplicht de Gemeente
volstrekt niet, om voor andere wegen een maximum-snelheid
te bepalen. U stemt niet met mij inM. d. V., maar het komt
mij toch voor, dat, wanneer de politie-agenten behoorlijk keken,
of door een wielrijder of motorberijder de veiligheid van het
verkeer werd belemmerd, en een agent maakte, wanneer er
werkelijk naar dien maatstaf te hard gereden werd, een goed
proces-verbaal daarvan op, eene veroordeeling zou volgen.
Vooral als bovendien de agent een paar getuigen kon vinden,
een paar omstanders, met wie hij zich onmiddellijk over het
feit onderhield, hun vragend, of zij zoo gevaarlijk hard rijden
ook niet een schandaal vonden en dezen dit dan ook voor den
kantonrechter zouden kunnen verklaren. Wij zouden dan de
voorgestelde bepaling niet noodig hebben. Maar wanneer Burg.
en Weth. meenen, dat door die bepalingen de vrijheid van
verkeer hier beter gehandhaafd zal wordendan zal ik er mij
niet tegen verzetten, want het wilde rijden met motorrijtuigen
heeft mij al lang gehinderd. Het spijt mij alleen, dat de
strafbepaling zoo laag is; ik zou willen, dat degenen, die te
hard reden, ook met hechtenis werden bedreigd.
De heer Fockema Andrew. M. d. Y. Ik moet zeggen, wan
neer de heer Fokker meent, wat hij precies heeft gezegd, dat
hij zich dan, naar het mij voorkomt, een vreemde voorstelling
maakt van de bewijskracht van een proces-verbaal. Wanneer
er in een proces-verbaal staat, dat er te hard gereden is, op
eene wijze, die gevaarlijk is voor het verkeer en de getuigen
verklaring komt daarmede overeen, maar er kan niet op feiten
gewezen worden, dan heeft het proces-verbaal geen bewijs
kracht. De vraag is alleenzullen getuigen, wanneer er geen
ongelukken gebeurd zijn, zulke feitelijke verklaringen kunnen
afleggen, dat de rechter daardoor tot de conclusie komt: er
is gereden op eene wijze, die gevaarlijk is voor het verkeer.
Wanneer er geen ongelukken gebeurd zijn, zal het antwoord
van den chauffeur natuurlijk altijd wezen: ik ben door de
feiten in het gelijk gesteld; ik heb zoo gereden, dat er geen
ongelukken zijn gebeurd, dus op eene wijze, die niet gevaarlijk
is voor het verkeer. Dat is juist het groote bezwaar van de
regeling, die in de wet staat, voor de steden. Daarom heb ik
dan ook, als lid van de Commissie voor de Strafverordeningen,
medegewerkt om eene bepaalde snelheid in de verordening te
stellen, daar waar de wet het ons mogelijk maakt.
De Voorzitter. Ik wil even opmerken, dat waar de heer
Fokker heeft gemeend niet te hebben gezegd, dat er nieuwe
lasten zullen worden opgelegd, ik die woorden uit zijn mond
dadelijk heb opgeschreven. Indien de heer Fokker het echter
niet in den door hem aangegeven zin bedoeld heeft, zullen
wij op dit verschil niet verder ingaan, en kan ik constatee-
ren, dat het hier straten en stegen geldt, die reeds in de
bestaande verordening voorkomen.
Dat er omtrent de keuze van die straten en stegen geen
advies van de politie is uitgelokt, vindt hierin zijn oorzaak,
dat het hier een feit geldt, dat door iedereen kan worden
geapprecieerd. Daarvoor is niet bij uitstek de politie aange
wezen.
Wat betreft de opmerking, die door den heer Fockema
Andreae is beantwoord U zegt zelf het te betreuren, dat
er dikwijls zoo onmatig hard wordt gereden. Ik verzeker U
echter, dat als wij de voorgestelde bepalingen niet maken, de
ongelukken spoedig zullen komen. Het is volkomen waar, wat
door den heer Fockema Andrem is gezegd, dat er op een
proces-verbaal volgens art. 15 der wet moeilijk een veroor
deeling kan volgen, wanneer er geen ongeluk gebeurd is. Ik
herhaal, dat het anders hoogst moeilijk te bewijzen is, of er met
het oog op de veiligheid al dan niet te hard is geredenalleen
dan is dat zeker, wanneer er een ongeluk heeft plaats gehad.
Daarom zegen ik het dan ook, dat aan den Raad de bevoegd
heid is gelaten, om voor de meeste straten strengere bepalin
gen te maken.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Punt a. van het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 1 van punt b. wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over art. 2, luidende:
«Artikel 45, alinea 3 en 4 worden gelezen als volgt:
»Bij het drijven van runderen is het toezicht alléén dan
voldoende, wanneer zich voor één of twee runderen één drijver,
voor drie tot zes runderen twee drijvers, voor zes tot vijftien
runderen drie drijvers en voor ieder tiental of gedeelteervan
daarboven, telkens één drijver meer bij de drift bevinden.
»De drijvers moeten zijn van het mannelijk geslacht en den
leeftijd van 16 jaren hebben bereikt, terwijl bij driften van
meer dan twee runderen één der drijvers vóór de drift moet
uitgaan.
»De geleiders van vee moeten eveneens zijn van het man
nelijk geslacht en den leeftijd van 16 jaren hebben bereikt.
«Het is echter verboden op dagen, waarop veemarkt wmrdt
gehouden runderen, met uitzondering van graskalveren, langs
de Steenstraat, den Stationsweg, de tusschengelegen vaste
brug (Rijnsburgerbrug) en het Stationsplein van den Hol
landsehen IJzeren Spoorweg van de markt in de richting van
het station van dien spoorweg anders loopende te vervoeren,
dan geleid door manspersonen, den leeftijd van 16 jaren be
reikt hebbende, ieder dier afzonderlijk vastgehouden aan een
stevig touw aan den kop bevestigd, terwijl hoogstens drie
runderen door één persoon geleid mogen worden."
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou over art. 2 gaarne
een vraag willen stellen.
Er wordt in dit artikel een nieuwe bepaling voorgesteld,
n. 1. lid 4, waarin staat, dat de geleiders van vee 16 jaar moeten
zijn. Het heeft mij getroffen, dat in deze bepaling van »vee"