68
DONDERDAG 26 APRIL 1906.
verbruikers, en is ingesteld, om de brandstoffen, die de Ge
meente produceert, zoo billijk mogelijk te verkoopen. In de
laatste jaren is echter in den stand van zaken te dezen op
zichte verandering gekomen; de resultaten hebben dat dubbel
en dwars bewezen, en daarom meenen wij niet op dezen weg
te mogen voortgaan, tengevolge waarvan wij een voorstel
hebben gedaan tot afschaffing van den publieken cokes-ver
koop, welke hier iederen Maandagmorgen wordt gehouden.
De ambtenaren hebben hier inderdaad druk werk, en wan
neer zij dan een geheelen morgen uit hun werk worden ge
haald, is dat niet bevorderlijk voor den goeden gang van zaken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VI. Voorstel tot:
a. aanvulling van de verordening van 16 Juli 1902 (Gem.
blad n°, 11), regelende de heffing van eene belasting
onder den naam van »Marktgeld" te Leiden;
b. wijziging van de verordening van 26 Mei 1904 (Gem -
blad n°. 22), regelende de heffing van weegloonen en
plaatsgelden aan de Gemeentewaag te Leiden, gewijzigd
bij de verordening van 13 October 1904 (Gem blad
n°. 31);
c. wederopenstelling van de vette-varkensmarkt, met in
gang van 1 Mei a.s.
(Zie Ing. St. n°. 87).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
(De heeren Eerstens en P. J. Mulder verlaten de vergadering).
VII. Voorstel tot:
a. intrekking van de verordening van 30 Mei 1901 (Gem.
blad n°. 8) op het wielrijden;
b. vaststelling van de verordening, houdende aanvulling
en wijziging der verordening op de straatpolitiebe
nevens intrekking van eenige artikelen, voorkomende
in afd. II;
c. vaststelling van de verordening op het rijden met
motor-rijtuigen en rijwielen.
(Zie Ing. St. n°. 86).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Fokker. M. d. V. Deze voorstellen hebben om
verschillende redenen mijne aandacht getrokken. In de eerste
plaats hierom, omdat over een betrekkelijk ondergeschikt punt,
als verandering van het artikel betreffende het drijven van
vee, een tamelijk uitgebreid dossier aanwezig is, en daarom
trent door de politie uitgebreide rapporten zijn uitgebracht,
terwijl omtrent de nieuwe Verordening op het rijden met
motorrijtuigen en rijwielen door de politie geenerlei licht is
verstrekt; althans ik heb niets van dien aard bij de stukken
gevonden. Dat heeft zeer mijn aandacht getrokken, M. d. V.,
omdat daarin beperkingen voor de vrijheid van het verkeer
met rijwielen zijn ondergebracht, die niet kunnen worden
geaccepteerd, dan om zeer ernstige redenen.
Voor de verschillende straten en stegendie zullen worden ge
sloten voor motorrijtuigen en rijwielen, en ook voor de gedeelten
van de openbare straat, zooals Plantsoen en Singels die op
bepaalde dagen voor het verkeer met motorrijtuigen en rij
wielen onberijdbaar zullen zijn, is dat verkeer zeker een
groote last; ik zou mij tenminste niet kunnen voorstellen,
dat die bepalingen voorgesteld zouden zijn, als daar geen ern
stige redenen voor bestaan. Maar die ernstige redenen nu zijn
niet in de stukken ontwikkeld. Ik wil toegeven, er zijn eenige
stratendie voor het verkeer met motorrijtuigen moeten worden
gesloten, maar er zijn ook enkele, waarvan de noodzakelijkheid
tot afsluiting moet worden betwijfeld. Rij de betrokken artikelen
zal dit nader besproken kunnen worden.
Bij art. 2 van de concept-verordening op het rijden met
motorrijtuigen en rijwielen trok het mijn aandacht, dat er in
voorkomt: »Het is bestuurders van motorrijtuigen en rijwielen
verboden binnen de bebouwde kom der gemeente op den
openbaren weg, voorzoover deze niet is een rijks-, provinciale-
of voor doorgaand verkeer bestemde wegmet grootere snel
heid te rijden," enz. Ik heb mij afgevraagd misschien was
het een heel domme vraag of het geen groote moeilijkheid
zal geven en of het wel gemakkelijk uit te vinden zal zijn,
of een weg al of niet bestemd is voor doorgaand verkeer.
Wanneer een weg bestemd is voor doorgaand verkeer, dan
is art. 2 van de voorgestelde Verordening niet van toepassing,
maar wel art. 15 van de Motor- en Rij wiel wet, volgens welke
wet men niet met zoodanige snelheid mag rijden, dat de vrij
heid van het verkeer wordt belemmerd of in gevaar gebracht.
Wij zullen dus hebben te overwegen, waar men gebonden is
aan genoemd art. 15, waarbij men met grooter snelheid dan
13^ k. M. per uur mag rijden, wanneer men de veiligheid
van het verkeer maar niet in gevaar brengt wat ik voor
mij de meest plausibele oplossing vind en waar aan art.
2 van de nieuwe verordening, waarbij men niet sneller dan
13J K M. per uur mag rijden. Ik voor mij zou liever een
algemeene bepaling hebbenwaardoor dit bezwaar wordt
weggenomen.
Verder heb ik nog een bezwaar, dat ook door den heer
Le Poole wordt gedeeld, tegen eene bepaling van art. 7, waarin
wordt verboden, om zonder noodzaak met een motorrijtuig of
rijwiel te rijden of stil te staan op bepaalde gedeelten van de
straat. Ik gevoel absoluut niets voor die bepalingen, en zou
gerust aan eiken wielrijder willen toestaan, om met zijn rijwiel
over trottoirs of in het Plantsoen te wandelen. Een vreemde
ling b. v., die, met zijn fiets het standbeeld van Van der
Werff wil bekijken, zal genoodzaakt zijn eerst zijn fiets ergens
tegen een boom of hek te zetten, ten prooi aan den eersten
den besten dief of straatjongen, om dan zonder fiets het park
in te gaan. Dat is een toestand, die niet te rechtvaardigen is.
De heer Le Poole en ik stellen bij amendement voor, bedoelde
woorden uit dat artikel te lichten; bij de behandeling van
het artikel zullen wij dit voorstel nader toelichten.
De algemeene beschouwingen, voorzooverre ik die gehouden
heb, meen ik hiermede te kunnen eindigen.
De heer Sijtsma. Een kort woord bij de algemeene be
schouwingen, M. d. V. Ik zal meer bepaald algemeene be
schouwingen houden dan mijn voorganger, die m. i. meer
op enkele artikelen heeft gewezen, en dat wil ik nu nog niet
doen.
Wanneer wij de verordeningen op het wielrijden van voor
een jaar of tien, vijftien en van dezen tijd met elkaar ver
gelijken, dan zullen wij bemerken, dat daartusschen een groot
verschil is. Toen hadden wij bespottelijke, belachelijke be
palingen men moest ieder oogenblik afstijgen, vóór het
rijwiel gaan staan, enz. Als wij daarbij deze verordening
vergelijken, dan zien wij dat er veel verbetering is gekomen.
Maar wanneer zij, die na ons komen, deze verordening over 15
jaar bekijken, dan zullen zij haar ook belachelijk vinden.
Ook door deze verordening dat ben ik met den heer
Fokker volkomen eens schept men belemmeringen, die in
onzen tijd niet meer passen. Wanneer wij eene statistiek
hadden van de ongelukken, veroorzaakt door rijwielen en andere
voertuigen, dan geloof ik, dat het voordeel aan den kant van
de rijwielen zou zijn. Ik woon sedert langen tijd de zittingen
van het Kantongerecht bij, en hoor dan bijna nooit van aan
rijding door een rijwiel, wel door karren etc. Dit bewijst, dat
eerstgenoemde aanrijdingen niet veelvuldig voorkomen. Dat
is ook zeer natuurlijk, want bij aanrijding wordt de berijder
zelf het kind van de rekening; men zal wel oppassen, want
men krijgt veeleer een ongeluk, dan degeen, dien men aanrijdt.
Nu het wielrijden niet meer een weeldesport maar een be
hoefte des tijds is, moeten't verkeer belemmerende bepalingen,
alsnog in deze verordening voorkomend, niet meer gemaakt
worden. Daarom geloof ik, dat men, b.v. ten opzichte van de
bepaling betreffende het rijden over de kleine steentjes wel
een uitzondering kan maken, waar een heel breede strook
klinkerbestratng is. Wanneer er b. v. bepaald werd, dat de
wielrijders 1 M. van den muur af moeten blijven, dan zou
toch geen bezwaar daartegen kunnen bestaan. Het rijdt op
de kleine steentjes veel gemakkelijker en wij kunnen elkander
best ontwijken. Er is een tijd geweest, dat de wielrijders wel
eens woest reden, maar die tijd gaat gaandeweg voorbij,
anders zouden er meer ongelukken moeten gebeuren.
Een ander bezwaar is, dat men des Zondags niet eens
schuin den Witten Singel bij Vreewijk mag oversteken. Men
moet dan afstappen en even verder weder opstappen wat
een onzin is dat toch. Wij hebben in het College van Burg.
en Weth. en in de Commissie voor de Strafverordeningen
personen, die ook wielrijden en dus weten hoe bezwaarlijk
dat aanhoudende af- en opstijgen is. En dan dat verbieden
om door een legio straten en stegen te mogen rijden!
Wanneer wij aan de artikelen komen, zal ik daaromtrent
enkele voorstellen doen, en ik constateer, dat Burg. en Weth.
in 1906 minder geniepige bepalingen omtrent* het wielrijden
hadden moeten maken dan zij in deze verordening hebben
gemaakt.
De Voorzitter. Een enkel woord ter beantwoording van de
heeren Sytsma en Fokker.
Dat maatregelen ten opzichte van het onberaden en woest
rijden met rijwielen nog noodig zijn, heeft de ervaring toch
wel geleerd, niet alleen hier, maar ook in andere plaatsen.
Nu wij in de bepalingen verandering gaan maken, met het
oog op de ingevoerde Rijwiel- en Motorwet, is ons gebleken,
dat voorzorgsmaatregelen ten opzichte van de wielrijders
de goede niet te na gesproken nog onmisbaar zijn. Van
daar ook, dat in de meeste politie-verordeningen bepalingen
worden voorgesteld conform aan die, welke thans door ons
worden voorgesteld, en ook reeds zeer langen tijd endaar
leg ik den nadruk op hier hebben gegoldenDe vrijheid
kan in sommige straten voor wielrijders niet gehandhaafd