66
DONDERDAG 26 APRIL 1906.
dat hij zoo vrij is dit verzoek te doen, omdat hij voor zijn
indienstreding als vast brugwachter, reeds 21 jaar lang de
bruggen als particulier voor een jaarlijksche toelagen van 50
bediend heeft.
dat hij wel overtuigd is voor die jaren geen recht op pen
sioen te kunne doen gelden, doch U Edel Achtbaren Raad
ter willen van de billijkheid wel zoo goed zult willen zijn voor
hem in dit bizonder geval een gunstige beslissing te willen
nemen. 't Welk doende
J. J. Kramers.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth
6°. Missive van Gedeputeerde Staten betreffende het gebrek
aan ruimte op de scholen der 3e en 4e klasse.
Dit stuk luidt als volgt:
's-Gravenhage, den 2/19 April 1906.
Door den Minister van Binnenlandsche Zaken werd om ad
vies in onze handen gesteld het door Uw college tot Hare
Majesteit de Koningin gericht verzoek om vergunning om op
de openbare lagere school der 3e klasse n°. 3 tijdelijk meer
dan 600 kinderen gelijktijdig te mogen toelaten.
Uit het ter zake door ons ingewonnen advies van den in
specteur van het lager onderwijs in de 2e inspectie en de door
dezen aan ons overgelegde rapporten van districts- en arron-
dissements-schoolopziener blijkt ons, dat Uwe gemeente ten
opzichte van de schoolruimte voor kinderen van on- en min
vermogenden in een onhoudbaren, zeer betreurenswaardigen
toestand verkeert.
De scholen der 3e en 4e klasse voor on- en minvermogen
den zijn allen vol, zoo, dat zelfs gymnastieklokalen gebruikt
worden om daarin dikwijls voor langen tijd leerlingen te plaat
sen. Aan de school der 4e klasse n°. 1 wordt het gymnastiek
lokaal zelfs voortdurend gebruikt en daarin aan twee klassen
plaats gegeven, hoewel het als klasselokaal ongeschikt is. De
school der 3e klasse n°. 3, waarvoor de bovenvermelde ver
gunning gevraagd wordt, telt nu reeds meer dan 609 leer
lingen, terwijl in meerdere klassen dier school meer dan 50
een zeer ongewenscht groot aantal leerlingen zijn geplaatst
Voorts zijn, naar ons wordt medegedeeld, reeds twee groote
klassen dezer school niet meer in het schoolgebouw zelf ge
vestigd, doch in twee lokalen van eene fabriek, waar 's avonds
fabriekskinderen slöjd-onderwijs ontvangen, terwijl voor deze
tijdelijke vestiging onze goedkeuring krachtens art. 19a dei-
onderwijswet niet werd gevraagd. Naar bet oordeel van den
districtsschoolopziener zijn deze lokalen volgens letter en geest
der wet absoluut onvoldoende te achten. Door hem toch werd
bevonden, dat de hoogte tot den zolder gemeten 3,10 M. en
tot de balken slechts 2 90 M. bedroeg; dat de ramen ongeveer
ter hoogte van de hoofden der kinderen waren, zoodat in
plaats van eene goede ventilatie er een ondraaglijke tocht
heerschte; dat er slechts een privaat en een waterplaats voor
twee lokalen, vol met kinderen, warendat de verlichting
geheel onvoldoende was; kortom een toestand, als vooral in
eene gemeente als Leiden in geen geval behoorde te worden
aangetroffen.
In verband met den toestand, waarin Uwe gemeente ten
aanzien van de schoolruimte voor kinderen van on- en min
vermogenden verkeert, hebben wij gemeend den Minister ten
opzichte van Uw bovenvermeld verzoek te moeten raden, de
inwilliging daarvan te bevorderen, met dien verstande even
wel, dat de vergunning slechts tot uiterlijk 1 October e.k.
worde verleend.
Aldus adviseerende, ontveinzen wij ons niet dat bedoelde
vergunning onvoldoende zal zijn, om in de bestaande behoefte
te voorzien; dat de schoolruimte, althans behoorlijke noodig
om van de vergunning gebruik te kunnen maken, eigenlijk
ontbreekt, en dat paedagogische bezwaren bestaan tegen een
zoo groot aantal leerlingen èn op de bedoelde school (onder
één hoofd) èn in onderscheidene klassen dier school. Maar
dadelijke tijdelijke voorziening in schoolruimte kwam ons noo
dig voor, opdat niet bij de toelating een misschien niet gering
getal kinderen, die wat leeftijd betreft, daarvoor in aanmerking
komen, zou moeten worden afgewezen en dus van onderwijs
verstoken blijven, hetgeen toch, zoo het maar eenigszins an
ders kan, dient vermeden te worden.
Wij meenen evenwel bij den Raad ernstig en met klem te
moeten aandringen:
Ten eerste om den bouw der school voor minvermogenden,
waartoe in September van het vorig jaar besloten werd, zoo
veel doenlijk te bespoedigen-,
Ten tweede, om waar tot heden niet voldoende, tenzij voor
zeer korten tijd, in de behoefte aan meer schoolruimte werd
voorzien, en er telkens gebrek aan schoolruimte dreigt, zorg
te dragen, dat voortaan tijdiger en op meer afdoende wijze in
de behoefte aan schoolruimte voor kinderen van on- en min
vermogenden zal worden voorzien.
Ten derde, om aangezien met de wijze, waarop tot heden
in de behoefte aan tijdelijke schoolruimte voorzien werd
het bijna voortdurend als klasselokalen gebruiken van gym
nastieklokalen, die daarvoor ongeschikt zijn, (en toch ook voor
het eigenlijk doel behooren te worden gebruikt) en het bezigen
van nog minder geschikte fabriekslokalen niet langer ge
noegen kan worden genomenmet den meesten spoed eene
ruime houten hulpschool te stichten.
Zoodanige hulpschool wordt zoowel door den inspecteur van
het lager onderwijs, als door ons noodig geacht, en zal ons
inziens uiterlijk 1 October e.k. in gebruik dienen te wmrden
genomen.
Benoeming daaraan van een vast hoofd en van vast personeel
is gewenscht. Komt toch de nieuwe school gereeddan kan
de geheele bevolking der hulpschool derwaarts verhuizen en
de hulpschool kan dan dadelijk weder in gebruik genomen
worden voor andere doeleinden. Waarschijnlijk zal ze dadelijk
weder met nieuwe leerlingen gevuld kunnen worden, aange
zien meerdere scholen Uwer gemeente overbevolkt zijn en ook,
naar ons wordt medegedeeld, enkele scholen zoo beduidende
verbetering eischen, dat zij, althans ten deele, tijdelijk zullen
moeten worden ontruimd.
Wij hebben de eer U uit te noodigen den Raad met dit,
ons schrijven in kennis te stellen en verzoeken U bij den Raad
de door ons bedoelde maatregelen wel te willen bevorderen.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland,
Patijn, Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
De Voorzitter. Wij hebben natuurlijk aan het verzoek van
Gedeputeerde Staten, om deze missive den Raad te doen
voorlezen, gevolg gegeven, hoewel het eenigszins ongewoon
is, dat Gedeputeerde Staten zich aldus rechtstreeks tot den
Raad richten. Nu de heeren van deze missive hebben kennis
genomen, zal het hun gebleken zijn, dat hierin een vrij krasse
aanklacht is vervat tegen het Gemeentebestuur betreffende
het gebrek aan voldoende schoolruimte. Het is echter onze
meening, dat die aanklacht niet vrij van overdrijving is. In
de eerste plaats wensch ik er op te wijzen, dat het ons niet
bekend was dat de fabrieksschool van den heer Krantz, zóó
slecht aan de eischen der hygiëne voldoet, als 't hier wordt
voorgesteld; de districts-schoolopziener heeft ons daar ook
geen kermis van gegeven. Het is moeilijk aan te nemen, dat
iemand als de heer Krantz onderwijs zal doen geven in een
lokaal, dat zoo weinig aan de eischen der hygiëne voldoet.
Bovendien hebben wij hier slechts met een tijdelijken toe
stand te doen. Reeds geruimen tijd geleden heeft de Raad
besloten een school te stichten. Het bestek is nagenoeg gereed
om in den Raad te komen, dan kan de besteding plaats
hebben en zoo spoedig als het leeningsplan gereed is, zal de
Raad in de gelegenheid zijn de gelden te vinden.
Ik heb gemeend dit te moeten opmerken, om den indruk weg
te nemen, dien deze brief zou kunnen te weeg brengen, en
welke zeer is ten nadeele van Burg. en Weth., van den Raad
en van de Commissie van toezicht op het lager onderwijs.
Waar het op onzen weg ligt advies uit te lokken van de
colleges, die in de eerste plaats bij deze zaak betrokken zijn,
meen ik hierover niet meer vóór ons prae-advies te behoeven
te zeggen. Ik meende echter niet te mogen nalaten op deze
zaak aanstonds het licht te laten vallen, dat m. i. noodig is.
De Voorzitter deelt alsnog mede, dat de navolgende pen
sioenen zijn verleend
1° aan Mej. J. M. Engelmann, eervol ontslagen Directrice
van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, ten bedrage
van 1584.
2° aan C. Sloos, weduwe van den gepensionneerden brug
wachter 2e klasse J. J. Huber, ten bedrage van f 254.en
3° aan den eervol ontslagen brugwachter le klasse J. J. Kra
mers, ten bedrage van ƒ256.'sjaars.
De heer Witmans. M. d V. Ik zou gaarne wenschen te
weten, wanneer het pensioen van de weduwe Huber is inge
gaan. Is dit geschied van af het tijdstip, dat zij weduwe is
geworden, of heeft zij toen nog eenigen tijd het tractement
gehad, dat haar overleden man genoot?
De Voorzitter. Er wordt altijd eerst nog gedurende drie
maanden tractement uitgekeerd, en daarna begint de pensioen
termijn te loopen.
Aan de orde is:
I. Voorstel tot verhooging van volgnr. 197 der begrooting,
dienst 1905, ter bestrijding van de kosten van het onderzoek
van de telefoonkabels en het toezicht op de telefooninstallatie.
(Zie lng. St. n°. 81).
De heer Witmans. M. d. V. Over de wenschelijkheid van
het uitbrengen van advies over dit voorstel bestond bij de
Commissie van Financiën dit kan ik wel zeggen eene
meerderheid en eene minderheid.