GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
47
OOEKOME7Ï STUKKEN.
No. 88. Leiden, 25 April 1906.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen
dat zij tegen de voorstellen van Burgemeester en Wethouders,
opgenomen onder Nos. 80, 88 en 87 der ingekomen stukken,
geen bezwaar heeft.
Omtrent het voorstel opgenomen onder No. 81 dier stukken
moet zij zich van het geven van advies onthouden, aangezien
haar wegens de late toezending der stukken de tijd ontbroken
heeft te dier zake een onderzoek in te stellen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 89. Leiden, 24 April 1906.
Zooals U bekend is heeft de jaarlijksche bijdrage van het
Rijk in de kosten van het Lager Onderwijs bij de wetswij
ziging van Juni 1903 een belangrijke verhooging ondergaan.
Daarentegen werd de Rijksuitkeering krachtens de artt. 1—9
van de wet tot regeling van de financieele verhouding tusschen
het Rijk en de gemeenten, bij diezelfde wet verminderd mét
het bedrag, waarmede de bijdrage in de kosten van het
lager onderwijs, berekend naar de nieuwe bepalingen, zou
overschrijden die bijdrage, verschuldigd volgens de oude
regeling.
Nu werd door de Regeering het bedrag van de over het
jaar 1906 bij voorschot aan deze gemeente uit te keeren
bijdrage, bedoeld bij art. 48, 1°. der wet op het lager onder
wijs, vastgesteld op ƒ88975.- of ƒ6025.— minder', dan de
som van 95000.— waarop dat bedrag blijkens de toelichting
op Volgnr. 42 der loopende begrooting door ons geraamd was.
Omgekeerd evenwel werd het bedrag waarmede de Rijks
uitkeering ingevolge de wet van 1897over 1906 en volgende
jaren moest worden verminderd, door de Regeering vastge
steld op 40820.— of 9700.— minder dan het bedrag van
50520.waarop die vermindering bij het vaststellen der
begrooting berekend was.
Deze verschillen laten zich verklaren doordien bij de bere
kening van de rijksbijdrage in de kosten van het lager
onderwijs ingevolge de wet op het Lager Onderwijs zoowel
de laagstbezoldigde als de hoogstbezoldigde onderwijzers als
de verplichte kunnen worden aangemerkt. Ons college had daar
voor de hoogstbezoldigde gekozen, de Regeering nam de laagst
bezoldigde. En indien de verschillen niet precies even groot zijn,
maar een voordeel voor de gemeente aanwijzen van ƒ9700.
ƒ6025.— d. i. f 3675.dan vindt dit zijn oorzaak eensdeels daarin
dat aan de berekening van den aftrek van de Rijksuitkeering de
cijfers over het jaar 1905 tot grondslag strekten, terwijl hij
die van de Rijkbijdrage uit den aard der zaak met 1906
moest worden rekening gehouden en anderdeels in het feit,
dat ingevolge een aanschrijving van Gedep. Staten in afwijking
van het eenmaal aangenomen uitgangspunt, dat de laagst
bezoldigde onderwijzers als de verplichte zouden worden
beschouwd, toch later weer bij de berekening van de Rijks
bijdrage, indien gedeclareerde" onderwijzers inmiddels door
andere waren vervangen, in plaats van de vertrokkenen de
hoogstbezoldigden konden worden genomen.
Hoe dit zij, de door de Regeering vastgestelde cijfers leveren
een voordeel voor de gemeente op van 3675,— en het komt
ons wenschelijk voor om de begrooting dienovereenkomstig
te wijzigen, te meer, daar de post voor Onvoorziene Uitgaven
nagenoeg geheel is uitgeput en nog slechts een overschot aan
wijst van nog geen 160,
Tevens zal dan echter rekening kunnen worden gehouden
met de vermeerdering die de bevolking sinds de vaststelling
der begrooting tot 1 Januari heeft ondergaan, en waardoor
de Rijksuitkeering alsnog met 214 X f 2.855 610 97 zal
kunnen worden verhoogd.
Volgn. 40 der begrooting zal dus f 9700,1- 611,
10311,— hooger, Volgn. 42 6025.— lager worden, en de
post voor Onvoorziene Uitgaven zal met f 4286,kunnen
worden aangevuld en daardoor weder tot 4445,625 stijgen,
Op grond van een ander geven wij II in overweging tot
de vaststelling van den hierbij overgelegden begrootingsstaat
model C over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 90. Leiden, 25 April 1906.
Naar aanleiding van het in uwe vergadering van den 12en
April 1. 1. ten fine van prseadvies in onze handen gestelde
voorstel van den heer Fockema Andrese om den pachter van
de buffetten der Stadsgehoorzaal voor te stellen het met hem
gesloten contract in dier voege te wijzigen, dat de Gehoorzaal
op Zondag weder voor openbare vermakelijkheden kan worden
beschikbaar gesteld, hebben wij de eer U het volgende mede
te deelen.
Omtrent de strekking van het aan Uwe Vergadering uit
te brengen prseadvies bestaat in ons college geen éénstemmig
heid. Terwijl toch de meerderheid zich geheel met het voor
stel van den heer. Fockema Andrese kan vereenigen, is de
minderheid zoowel om principieele als om practische redenen
tegen de aanneming van dat voorstel gekant.
In beginsel heeft zij er bezwaar tegen, dat een gemeentelijk
gebouw op den rustdag voor openbare vermakelijkheden wordt
beschikbaar gesteld.
En practisch meent zij, dat er geen reden kan bestaan om
in het eenmaal gesloten contract wijziging te brengen, daar
niet gebleken is dat aan de openstelling van de gehoorzaal
op Zondag behoefte zou bestaan.
Van dit laatste argument wordt evenwel de gegrondheid
door de meerderheid ontkend. Immers waar eenmaal bekend
is, dat de gehoorzaal op Zondag niet voor openbare vermake
lijkheden verhuurd wordt, spreekt het wel van zelf dat weinig
of geen aanvragen voor den Zondag meer inkomen. Niettemin
heeft de gemeente bij verschillende gelegenheden wegens het
verbod om de Gehoorzaal op Zondag voor publieke vermake
lijkheden te verhuren, vrij ernstig nadeel geleden. Zij wijst op
de voorstellingen van de wereld klok die alleen daardoor in de
buiten-societeit »Amicitia" moesten plaats hebben en op de
lagere huur die dientengevolge van de ondernemers van
kinematografische vertooningen kon worden bedongen. Boven
dien zou de gemeente, indien de opbrengst der buffetten ten
gevolge van op Zondag gegeven openbare vermakelijkheden
eene vermeerdering mocht ondergaan, wellicht bij de eerst
volgende verpachting eene hoogere pacht kunnen bedingen. En
waar de meerderheid het principieele bezwaar van de minder
heid niet deelt, is dus de meerderheid van meening dat vóór
het voorstel van den Heer Fockema Andrese alles te zeggen is.
Het hierbij overgelegd verzoek van het Bestuur van de af-
deeling «Leiden en Omstreken" van de vereeniging «Vergun
ning" heeft in die opinie geen wijziging gebracht. En ook de
minderheid stelt er prijs op te verklaren, dat al is zij tegen
de aanneming van het voorstel Fockema Andrese gekant, zij
daarom niet geacht wil worden de daartegen in het adres
aangevoerde argumenten te onderschrijven. Van het openen
van een onbillijke concurrentie kan bij het aannemen van het
voorstel Fockema Andrese geen sprake zijn; veeleer zou men
bij handhaving van het verbod mogen spreken van achter
stelling van den «vergunninghouder'' Heins bij de andere
«vergunninghouders", wier lokaliteiten wel op Zondag mogen
open zijn. En meerderheid zoowel als minderheid zijn van
meening, dat veelal het bijwonen van openbare vermakelijk
heden in de Stadsgehoorzaal van onschuldiger aard zal zijn,
dan het verblijf in de localiteiten van andere vergunning
houders in deze gemeente.
Waar nu de meerderheid van ons college zich met het
voorstel Fockema Andrese kon vereenigen, daar hebben wij,
ten einde te voorkomen dat de zaak, na aanneming van dat
voorstel, andermaal aan uwe beslissing zou moeten worden
onderworpen, ons aanstonds tot den pachter gewend met de
vraag, of zijnerzijds tegen het schrappen uit de pacht voor
waarden van de le alinea van art. 6 en van de bepaling in
art. 22 «Echter mag hij de Gehoorzaal op Zondag niet ge
bruiken voor openbare vermakelijkheden", bezwaar zou bestaan.
En aangezien nu uit het in de Leeskamer ter inzage liggend
antwoord van den heer Heins blijkt, dat hij daartegen geen
enkel bezwaar heeft, geven wij u ten slotte in overweging
niet zoozeer over te gaan tot de aanneming van het voorstel
Fockema Andrese, als wel geheel overeenkomstig de bedoeling
van dat voorstel aanstonds ons college te machtigen de huur
overeenkomst in dien zin te wijzigen, dat daaruit de boven
genoemde bepalingen zullen komen te vervallen.
Wijl op die wijze geheel in den geest van den heer Foc
kema Andrese gehandeld wordt, zal zijnerzijds wel geen
bezwaar bestaan zijn voorstel voor het onze, dat nog een schrede
verder gaat, terug te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 20 April 1906
Aan den Raad der Gemeente Leiden,
Edelachtbare Heeren,
Ondergeteekenden, uitmakende het Bestuur der afdeeling
«Leiden en Omstreken" van de Vereeniging «Vergunning",
goedgekeurd bij Koninklijk Besluit dd 20 Maart 1894. Staats-