DONDERDAG 12 APRIL 1906.
61
gevallen, bij het geheel of het voor een gedeelte vernieuwen
van tot woning bestemde gebouwen binnen den singelrand,
ontheffing van deze voorschriften verleenen, en wel algeheele
of gedeeltelijke.
vAlgeheele ontheffing kan worden verleend voor gebouwen
van minder dan 200 M8 oppervlakte, waarvan twee gevels
gelegen zijn aan wegen, welker breedte ten minste 3 M.
bedraagt.
»Voor andere gebouwen kan gedeeltelijke ontheffing worden
verleend, in zooverre kan worden toegestaan eene kleinere
open ruimte te laten, zoomede dat deze ook op de eerste ver
dieping mag beginnen.
»Wordt die gedeeltelijke ontheffing verleend, dan moet
niettemin de open ruimte even breed zijn als het gebouw en
tenminste 2 M. diep, of althans tenminste 1 /io van de opper
vlakte van het gebouw beslaan."
De heer Fokker. M. d. V. Ik meen eene kleine tegenstrij
digheid te hebben gevonden tusschen dit artikel en de toe
lichting daarop door Burg. en Weth. gegeven. In de toelich
ting toch lees ik, dat Burg. en Weth. evenmin als de
gezondheidscommissie reden vinden, om voor gebouwen met
meer dan 200 M8. oppervlakte ontheffing van het voorschrift
in art. 21 mogelijk te maken. In het tweede lid van artikel
21 wordt nu echter gezegd: algeheele ontheffing kan worden
verleend voor gebouwen van minder dan 200 M8. oppervlakte,
waarvan twee gevels gelegen zijn aan wegen, welker breedte
tenminste 3 M. bedraagt." En dan volgt het daarop volgende
lid: »voor andere gebouwen kan gedeeltelijke ontheffing
worden verleend, in zooverre kan worden toegestaan eene
kleinere open ruimte te laten, zoomede dat deze ook op de eerste
verdieping mag beginnen."
Het komt mij voor, dat wanneer men dit artikel goed
leest en men zich losmaakt van de toelichting, ook voor ge
bouwen, die meer dan 200 M2 oppervlakte beslaan gedeelte
lijke ontheffing kan worden verleend en ook voorgebouwen,
waarvan twee gevels gelegen zijn aan wegen, welker breedte
3 M. bedraagt; maar dit komt dan in strijd, met de toelichting
door Burg. en Weth. gegeven.
Wij hebben straks reeds gehoord, welke ellende het aan
halen van memories van toelichting met zich kan brengen.
En daarom zou ik met eene kleine wijziging het artikel
willen verduidelijken, desnoods het in overeenstemming willen
brengen met wat ik in de toelichting lees, waardoor men nooit
een beroep zal behoeven te doen op de memorie van toelich
ting. Ik wil wel als mijne persoonlijke opinie te kennen
geven, dat ik geen bezwaar heb tegen ontheffing voor ge
bouwen van meer dan 200 M2. oppervlakte, indien het ge
deelte, dat aan den beganen grond is gelegen voor winkel,
pakhuis of magazijn wordt gebezigd en de eerste verdieping
als woning wordt gebruikt, dat de open ruimte op de eerste
verdieping begint, althans in zeer bijzondere gevallen, die
voor de geheele ontheffing hier de voorwaarden zijn. Ik zou
gaarne van Burg. en Weth. vernemen, hoe zij over mijne
opmerking denken; van hun antwoord zal dan mijne verdere
gedragslijn ten aanzien van dit artikel afhangen.
De "Voorzitter. De strijd, welke de heer Fokker tusschen
het artikel en de toelichting daarop meerit te ontdekken,
bestaat m. i. niet. De heer Fokker haalde aan, hetgeen
voorkomt op pag. 36 1ste kolom: »met de gezondheidscom
missie vinden wij geen reden, om ook voor gebouwen met
eene oppervlakte van meer dan 200 M8. ontheffing mogelijk
te maken". Daaruit volgt echter in verband met hetgeen
vooraf gaat en hetgeen volgt, dat hier bedoeld wordt algeheele
ontheffing. En waar wij nu in de voorgestelde wijziging van
art. 21, 2de lid lezen: voor andere gebouwen kan gedeelte
lijke ontheffing worden verleend".... enz, is dit niet in strijd
met de woorden van de toelichting, waar men deze wil doen
slaan op gebouwen met een grooter oppervlakte dan 200 M8,
of wanneer slechts een der gevels gelegen is aan een weg, welks
breedte tenminste 3 M. bedraagt, mits maar die gebouwen
gelegen zijn binnen den singelrand. Dat is de bedoeling van
het artikel. En al ware het nu allicht duidelijker geweest in
de bedoelde zinsnede der toelichting aan «ontheffing" toe te
voegen het woord «algeheele", dat algeheele ontheffing
wordt bedoeld, blijkt uit hetgeen daar vooraf gaat en uit
hetgeen volgt.
Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 2 luidende:
Artikel 91 wordt gelezen als volgt:
«Behalve de dienaren der gemeente-politie zijn de Direc
teur der Gemeentewerken, de Opzichters van de Gemeente
werken, de Inspecteur der Bouwpolitie en de Opzichter bij
de Bouwpolitie belast met het opsporen der overtredingen
van de bepalingen dezer verordening."
De heer Fokker. M. d. V. Wij hebben zoo juist benoemd
een Ingeneur van de gemeentewerken. En waar in dit artikel
nu toch eene verandering wordt gemaakt en het in de bedoeling
ligt, dat die Ingenieur zoo noodig den Directeur der Gemeente
werken zal vervangen, is mijne vraag, of het geen aanbeveling
zou verdienen bij deze gelegenheid ook den Ingenieur bij de
gemeentewerken in dit artikel op te nemen.
De Voorzitter. Uwe opmerking is juist. En bij de Com
missie voor de strafverordeningen en bij Burg. en Weth.
bestaat dan ook geen bezwaar, om den Ingenieur bij de Ge
meentewerken in dit artikel op te nemen. Het artikel zal
dus worden gelezen: «Behalve de dienaren der gemeente
politie zijn de Directeur der Gemeentewerken, de Ingenieur
bij de gemeentewerken, de Opzichters van de gemeentewer
ken," enz., zooals het artikel verder luidt.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik geloof toch niet, dat het
goed is den Directeur der Gemeentewerken in dit artikel
op te nemen. Het is niet de bedoeling om den Directeur deze
materie te doen beheerschen. Er bestaan nu twee afzonderlijke
dienstenhet bureau voor de Gemeentewerken en het bureau
voor de bouwpolitie, die met elkander totaal niets te maken
hebben. Het is ook niet de bedoeling, om in het vervolg die
bureaux te combineeren; alleen zal de Ingeneur bij de ge
meentewerken geroepen kunnen worden om in zaken van de
bouwpolitie advies te geven. Ik heb geen bezwaar om den
Ingenieur der Gemeentewerken in dit artikel op te nemen,
maar den Directeur der Gemeentewerken daarin te noemen,
acht ik niet goed.
De Voorzitter. De Directeur der Gemeentewerken is reeds
in het artikel genoemd en daarom acht ik het ook beter den
Ingenieur bij de gemeentewerken eveneens daarin te vermelden.
Het gewijzigde artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De Voorzitter. De agenda is hiermede afgehandeld; aan
het slot der Vergadering heb ik echter nog iets te zeggen,
dat wellicht aanleiding zal geven tot bespreking.
In de vorige Vergadering heb ik naar aanleiding van een
voorstel van leden, dat ingetrokken is, eene mededeeling ge
daan omtrent plannen van Burg. en Weth. ten aanzien van
de herziening der loonen van de gemeentewerklieden; ik
heb toen in het vooruitzicht gesteld, dat vermoedelijk daar
omtrent een voorstel den Raad zal bereiken en tevens
medegedeeld, dat Burg. en Weth. doende waren een onderzoek
in te stellen in andere Gemeenten van gelijken omvang als
Leiden, om tot de wetenschap te komen, of werkelijk de
grieven gegrond waren, en indien het mocht blijken, dat zij
gegrond waren, zouden Burg. en Weth. niet aarzelen eene
herziening van het loonreglement in te dienen. Ik heb toen
tevens den heer van Tol gevraagd, of die mededeeling hem
geen aanleiding kon geven, om zijne motie in te trekken. De
heer van Tol heeft zich daarop beraden, maar nu gisteren
heb ik deze mededeeling van hem gekregen«nadat ik Vrijdag
het verslag van de laatste raadsvergadering heb ontvangen,
heb ik overwogen, of er reden was na uwe toezegging mijne
motie in te trekken. Ik heb daartoe geen termen gevonden
en handhaaf dus mijne motie. Ik verzoek U beleefd mijne
motie zoo spoedig mogelijk in behandeling te brengen."
Dit schrijven heeft mij eenigszins teleurgesteld. Waar Burg.
en Weth. bij monde van hun Voorzitter verklaren bezig te
zijn een onderzoek in te stellen en van de resultaten mede
deeling aan den Raad te zullen doen, wordt niettegenstaande
dit alles de motie toch gehandhaafd. De heer van Tol houde
het mij ten goede, dat ik daarin zie eenig blijk van wan
trouwen, want de noodige spoed zal hier zeker betracht
worden; een aandringen op spoedige behandeling der motie
was dus niet noodig geweest. Ik heb met de wethouders
overwogen, wat ons in dit geval te doen stond. De heer van
Tol vraagt niet meer of minder, dan om zijne motie zoo
spoedig mogelijk te behandelen. Wenscht men dan werkelijk,
voordat de Raad nog bekend is met de resultaten van het
onderzoek, dat door ons wordt ingesteld, eene beslissing over
het beginsel, in de motie van den heer van Tol nedergelegd,
dat eene herziening van het loonreglement noodig is en dat
Burg. en Weth. worden uitgenoodigd binnen het jaar een
daartoe strekkend voorstel in te dienen? Ik had gehoopt,
dat de mededeeling door mij gedaan den heer van Tol de
overtuiging had geschonken, dat Burg. en Weth. ten aanzien
van dit punt werkzaam waren. De heer van Tol handhaaft
echter zijne motie. Wat zal nu het resultaat zijn, wanneer
Burg. en Weth. komen met een voorstel om de loonen te
herzien? Dan zou kunnen blijken, dat de motie geheel over
bodig ware geweest. Komen wij niet met een voorstel, dan
blijft altijd gehandhaafd voor de leden van den Raad het
recht van initiatief om eene herziening te provoceeren. Hoe
men het ook wende of keere, ik geloof dat het verstandig en
niet anders dan logisch ware geweest, indien de heer van
Tol na mijne mededeeling zijne motie had ingetrokken.