43 Aan de gemeentebesturen blijven krachtens artikel 8 der wet in hoofdzaak nog slechts ter regeling over de twee vol gende punten: a. De aanwijzing van binnen de bebouwde kom der ge meente gelegen wegen, voor zoover deze niet zijn rijks-, provinciale- of voor doorgaand verkeer bestemde wegen, welke hetzij voor alle motorrijtuigen en rijwielen, hetzij slechts voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen kunnen worden ge sloten verklaard; b. Het aangeven van eene maximum snelheid, waarmede met motorrijtuigen en rijwielen over de zooeven genoemde wegen mag worden gereden terwijl zij bovendien krachtens artikel 7 bevoegd zijn, ver ordeningen vast te stellen, ter regeling van het verkeer op de wegen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen, voor zooveel betreft punten, waaromtrent in wet of reglement niet is voorzien. Het gesloten zijn der wegen, alsook de in acht te nemen maximum-snelheid moeten worden aangeduid door waarschu wingsborden van een door den met de uitvoering der motor- wet belasten Minister vastgesteld model. Onze verordening op de straatpolitie bevat, wat punt a betreft, voorschriften in de artikelen 69 en 71 en die op het wielrijden in artikel 5. Deze voorschriften moeten evenwel, ook al zijn ze niet in strijd met de motorwet of het motor- reglement, opnieuw worden vastgesteld. Volgens artikel 26 der wet toch vervallen bepalingen van plaatselijke verorde ningen, bij of krachtens welke wegen binnen de bebouwde kom eener gemeente voor motorrijtuigen of rijwielen zijn gesloten, van rechtswege op den lsten Juli 1906; hernieuwde vaststelling vóór dien datum is dus noodig. Aangaande punt b is een voorschrift te vinden in artikel 66, 2e lid der verordening op de straatpolitie en in artikel 1 der verordening op het wielrijden. Nu de algemeene wetgever de materie van motorrijtuigen en rijwielen in één wet heeft geregeld, komt het ons doel matig voor, dat de gemeentelijke wetgever hem hierin volge. Uit de verordening op de straatpolitie moeten dan al de be palingen, die betrekking hebben op motorrijtuigen en die niet van rechtswege door wet of reglement zijn vervallen,— zooals de artt. 65a, 74, 2e lid, 83a en 84 in verband met de artt. 11 en 9 der wet, 9 en 12, 8 en 9, lü en 11 van het reglement in ééne nieuwe verordening worden overge bracht, waarin dan tevens de te handhaven bepalingen der verordening op het wielrijden dienen te worden opgenomen. In verband met onze meening hieromtrent hebben wij nu ook de hierbijgaande conceptverordening ontworpen, getiteld «Verordening op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen." Hoewel zij in hoofdzaak bepalingen bevat, welke nu te vinden zijn in de 2e afdeeling der verordening op de straat politie en in de verordening op het wielrijden, willen wij toch sommige der artikelen nog met een enkel woord nader toelichten. In artikel i worden onder motorrijtuigen verstaan, zoowel automobielen als motorfietsen; 't komt ons n.l. gewenscht voor de definitie, zooals die in artikel 1 der wet is aangege ven, te volgen. Artikel 2. De in dit artikel geregelde materie stond vroe ger in artikel 66, 2e lid der verordening op de straatpolitie en in artikel 1 der verordening op het wielrijden. Toen werd evenwel alleen gesproken van rijden met grootere snelheid, dan die »van een paard in matigen draf" of »met meer dan matige snelheid". Nu echter de wet eischt eene meer bepaalde aanduiding der in acht te nemen maximum-snelheid, welke ook op de waarschuwingsborden moet worden aangeteekend, stellen wij U voor, in navolging van artikel 20b van het provinciaal reglement op wegen en voetpaden van 3 Novem ber 1870, laatstelijk gewijzigd 19 Juli 1904, de bepaling in dien zin aan te vullen, dat er aan worde toegevoegd, dat onder de snelheid van een paard in matigen draf verstaan wordt 13| K.M. in het uur of 225 M in de minuut. Het slot van artikel 66 is weggelaten, aangezien het voor zichtig rijden reeds geregeld is in de artikelen 15 der wet en 12 en 21 van het reglement. Artikelen 3 en 4. Deze artikelen bevatten eene opsomming, thans voorkomende in de artikelen 69 en 71 der verordening op de straatpolitie en in artikel 5 sub e en f der rijwielver ordening, der wegen en stegen, welke óf altijd, óf alleen op Zon- en feestdagen op bepaalde uren gesloten zijn, hetzij voor alle motorrijtuigen en rijwielen, hetzij alleen voor motor rijtuigen op meer dan twee wielen. Volgens artikel 8 der wet toch moeten wegen, óf voor alle automobielen, motorfietsen en rijwielen gesloten worden, óf enkel voor automobielen. Wegen, welke dus door rijwielen mogen bereden worden, staan ook open voor het verkeer met motorfietsen. De opsomming behoeft o. i. geene nadere toelichting, daar zij, zooals wij hierboven reeds opmerkten, in de beide be staande verordeningen nagenoeg gelijkluidend voorkomt; nieuwe wegen zijn er niet in opgenomen. Artikel 5 geeft Burg. en Weth. de bevoegdheid van de artikelen 3 en 4 ontheffing te verleenen aan bepaalde per sonen of bepaalde categorieën van personen; demogelijkheid om ontheffing te verleenen toch wordt geëischt door artikel 8, sub 2°. der wet, doch komt trouwens ook reeds in de oude verordeningen voor (artt. 69 en 5 in fine). De artikelen 7, 8 en 9 zijn samengesteld uit de voorschrif ten van artikel 73 der straatpolitie en de artikelen 5 en 6 der rij wiel verordening. De motorwet is hier niet van toepas sing, aangezien geen wegen worden gesloten; het geldt hier enkel eene splitsing van het verkeer over verschillende stroo- ken der wegen, waaromtrent door de wet niets is geregeld, zoodat den gemeentebesturen aangaande dit punt vrijheid van beslissing toekomt in verband met artikel 7 der wet. Nieuwe bepalingen bevatten deze artikelen niet; immers, wij zeiden 't reeds, zij zijn samengesteld uit bestaande voor schriften. De overige artikelen der concept-verordening, alsook eenige wijzigingen, die verder nog in afdeeling II der verordening op de straatpolitie moeten worden aangebracht in verband met de artikelen 2 en 3 van het reglement, waarbij het uit wijken door en voor motorrijtuigen en rijwielen is geregeld, vereischen geene nadere toelichting. Bovendien is artikel 77bis in overeenstemming gebracht met artikel 23 van het reglement. Waar de wet eischt, dat elk rij- of voertuig moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, blijkt hieruit ten duidelijkste, dat de gemeentebesturen bevoegd zijn gebleven meer verlichting te eischen; trouwens dit staat met zooveel woorden in de toelichting tot het reglement te lezen. Overeenkomstig de bestaande bepalingen (artt. 86 en 11) wordt voorgesteld op overtredingen, begaan door bestuurders van motorrijtuigen, als straf te stellen eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden en op die, begaan door bestuurders van rijwielen, eene geldboete van ten hoogste vijf gulden. Van deze gelegenheid wenschen wij tevens gebruik te maken, om de verordening op de straatpolitie ook nog een tweetal wijzigingen van anderen aard te doen ondergaan. Zooals U bekend is, werd eenigen tijd geleden een request ingediend door C. Dieben c. s., inhoudende het verzoek, om den minimum-leeftijd der geleiders bij het drijven of geleiden van runderen, welke in Uwe vergadering van 26 October '1905 op 18 jaar gesteld werd, terug te brengen op 14 jaar. Burg. en Weth. hebben omtrent deze aangelegenheid het advies ingewonnen van den Commissaris van Politie en van de Marktcoinmissie, terwijl ook door den Algemeenen Markt meester te dezer zake een rapport is uitgebracht. Daarna zijn de stukken in handen onzer Commissie gesteld, teneinde desgewenscht aan U een voorstel te doen. Al de zooeven genoemde rapporten, welke in de Leeskamer ter inzage liggen, oordeelen het niet geraden den minimum leeftijd op 14 jaar te brengen en wel op dezen grond, dat het alsdan herhaaldelijk zal kunnen voorkomen, dat het vee door kleine kinderen, in plaats van door volwassen mannen of flinke jongens wordt geleid of gedreven. Wij kunnen ons met deze meeningen geheel vereenigen en willen U dus ook niet adviseeren aan het verzoek van adres santen te voldoen. Wel gevoelen wij er veel voor, om aan de geopperde bezwaren eenigszins tegemoet te komen, door n.l. den minimum-leeftijd op '16 in plaats van op 18 jaar te bepalen, hetgeen ook in de rapporten wordt aangeraden. Volledige handhaving van artikel 45 der verordening op de straatpolitie toch, blijkt voor belanghebbenden zeer bezwarend te zijn, terwijl verder niet te ontkennen valt, dat boeren jongens beneden 18 jaar dikwijls uitstekende geleiders van het vee zijn. Ofschoon het in het algemeen niet zonder bedenking is, om in eene eerst korten tijd geleden vastgestelde verordening wijziging te brengen, zoo komt het ons toch billijk en in het belang der veemarkt tevens wenschelijk voor, dat artikel 45 in dien zin door U worde gewijzigd, dat de minimum-leeftijd van drijvers of geleiders van vee gesteld wordt op 16 jaar. Tegelijkertijd kan dan eene leemte in hetzelfde artikel worden weggenomen. Terecht wijst de Marktmeester er in zijn rapport op, dat, zooals de verordening nu luidt, de ge leiders alleen bij het drijven en niet ook bij het geleiden van runderen een minimum-leeftijd moeten hebbenslechts bij het geleiden van de veemarkt naar het station is nu in het laatste lid van artikel 45 een minimum-leeftijd voorge schreven. In de hierbijgaande concept-verordening is aan dit bezwaar tegemoet gekomen door de redactie van het artikel eenigszins anders te doen luiden. In de tweede plaats zijn bij Burg. en Weth. van wege de AlgemeeneTelephoonmaatschappij klachten ingekomen hierover, dat door het oplaten van vliegers het intercommunaal tele- phoonverkeer groote stoornis ondervindt. Deze klachten komen ons alleszins gegrond voor; de vliegers en staarten toch blijven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 10