48 DONDERDAG 1 MAART 1900. maar ook gelijkheid van phase noodig. En tekortkomingen daarin vooral wat betreft de laatste voorwaarde, wreken zich ernstig, èn op de aangeslotenen aan het net, èn op het materiaal der centrale zelf. Hoe staat nu de kwestie speciaal voor Leiden? Met een gelijkstroom-centrale kunnen we, ook volgens de tegenstan ders, gaan tot minstens de grenzen der gemeente, of even daarbuiten, en wanneer het noodig mocht zijn, nog verder. Of dat wenschelijk moet geacht worden, of ter wille van de finantiën, of om anderen een genoegen te doen, daarover zal ik niet opnieuw in beschouwingen treden. Nu zegt wel de heer Gritters op blz 3 van zijn rapport, dat moeilijk verder kan worden gegaan, maar behalve de meening der drie des kundigen Ressing, Gritters Doublet en Singels, staat daar tegenover de gezaghebbende opinie van de electro-technici, uit wier handboeken onze tegenwoordige jongelui in dat vak hun kennis putten. En met een straal van 21/2 K. M zijn wij althans binnen afzienbaren tijd in staaf, al wat door even- tueele annexatie bij Leiden mocht komen, van stroom te voorzien. Ik zie dus geen reden, om er aan te twijfelen, of men ook op den duur met een gelijkstroom-centrale ia de behoeften zou kunnen voorzien. Een laatste woord wil ik wijden aan wat overal over het hoofd is gezien: de veiligheid der personen. Ook die hangt nauw samen met het bedrijfssysteem, dat men kiest De ge lijk stroom kabel ligt geheel onder den grond, totdat hij de huizen binnentreedt. Slechts hier en daar heeft men zooge naamde voedingskabelkasten te plaatsen, kleine toestellen, die men gemakkelijk onder het straatoppervlak bergt of op de manier van een kleine brievenbus aan een huis bevestigt. Daarbij zijn niet noodig de transformatorhuisjes van het draaistroomsysteem, die zeker geen sieraad zijn voor een stad. Daarvan zijn er nu 17 geprojecteerd, o. a 3 op of bij het Rapenburg. Een gelijkstroom-bedrijf heeft dat schoons niet noodig. Wat is het, dat nu in de huizen binnentreedt? Een stroom spanning van 120220 volt, onschadelijk dus. Uit een oog punt van persoonlijke veiligheid kan men dus, grove nalatig heid of moedwil daargelaten, van beide systemen zeggen, dat ze binnenshuis gelijk staan Maar daarbuiten? De spanning van 2000 volt, voorgeslagen door den heer Doyer, en die van 3000 volt in het ontwerp van den heer Holleman, zijn beide levensgevaarlijk. Nu zegt de heer Holleman op blz. 20 van zijn toe lichting: «meer gevaar geeft de verhoogde spanning niet; beide leveren bij onoordeelkundige behandeling levensgevaar op. Dat wil in mijn oogen zeggen: »of jullie werklieden doodgeslagen wordt door een stroom van 2000 volt of van 3000 voltkomt er eigenlijk weinig op aan, want doodgeslagen wordt je toch." Dat bezwaar zou geringer zijnals men alleen met deskundige werk lieden te doen had; dan was desnoods tegen een spanning van 10.000 volt geen bezwaar. Maar daar zijner zoo van verschillenden aard, die met de kabels onzer electrische centrale in aanraking kunnen komen. De werklieden van de centrale zelf wil ik gaarne uitzonderendie kan men voldoende onderrichten. Maar in een stad als Leiden, waar de bodem in alle richtingen doorkruist wordt van buisleidingen, daar is het onmogelijk, plotseling een rationeel systeem van verdeeling dier leidingen in te voeren. Moet dan ter wille van de Centrale de Gasfabriek of de Duin watermaatschappij haar leidingen verleggen Dan zou men of die maatschappij op groote kosten jagen, öf de electrische centrale zou de kosten moeten dragen van verlegging. Anders toch zou men op vele plaatsen gevaar loopen, dat de leidingen te dicht bij elkaar komen te liggen wat niet alleen gevaarlijk zal zijn voor de werklieden aan de centrale zelf, maar ook voor de grondwerkers van de gasfabriek en de duinwater leiding, die dan gevaar loopen op kruispunten in aanraking te komen met een kabelsysteem van 3000 volt, waarmee ge vaar voor hun leven gepaard gaat. Hiermee heb ik de gevaren en de bezwaren van den hoog- sparinigen wisselstroom in het kort gereleveerd kort zeg ik, M. d. V., want ik had den Raad over dit onderwerp nog lang kunnen bezighouden Mijn hoofddoel is slechts geweest, tegenover de niet onbevooroordeelde voorlichting de bezwaren van den driephasenstroom en de voordeelen van den ge lijkstroom, die beide maar al te zeer vergeten werden, hier te memoreeren. Van stemming zal ik mij onthouden, omdat mij de gelegen heid niet gegeven is geworden, de rapporten naar behooren te bestudeeren. Ik zal dus zoo vrij zijn, om tijdens de stem mingen de vergadering te verlaten. De heer Juta. De heer Zwiers zegt, dat hij de vergadering vóór de stemming zal verlaten. Nu weet ik niet, of wellicht andere leden door het betoog van den heer Zwiers ertoe zullen komen, om tegen dit plan van draaistroom te stemmen. Dat zou mij spijten, want dan zou door een achterdeur weer binnenkomen, wat men door de voordeur heeft uitgeworpen, nl. dat de zaak opnieuw wordt uitgesteld. De geheele opzet van het plan is toch gebaseerd op draaistroom. Gaat nu de meerderheid van den Raad zeggen: wij willen gelijkstroom, dan moet men de geheele zaak weer terugnemen. Ik zal de Vergadering niet verder vermoeien. Alleen nog dit. De heer Zwiers heeft aangehaald twee Directeuren van Electrische Centrales, voorstanders van gelijkstroom. Een daarvan is de heer Ressing. Wat schrijft nu deze in zijn rapport: »De levering van Electriciteit te Amsterdam," dd. April 1900: «alle eigenschappen, welke de gelijkstroommotoren kenmerken, zooals aanloopen met belastingen in eiken stand, het verdragen van overbelastingen, hoog nuttig effect, enz, bezit ook de draaistroommotor, terwijl bovendien deconstruc tie van dezen laatste nog eenvoudiger is, dan die van den gelijkstroommotor Verder zegt hij: «moet de electriciteit uitsluitend voor ver- «lichting dienen, dan is voor een uitgestrekt verzorgingsge- «bied wisselstroom het aangewezen systeemkan men echter «op beweegkracht rekenen, of wil men zich voor de toekomst «de mogelijkheid daarvan openhouden, dan verdient voor een «uitgestrekt stroomleveringsgebied het draaistroomsysteem «de voorkeur, daar de draaistroommotor het ideaal voor y>krachtoverbrenging is." Nu wil ik nog even den heer Singels citeeren, die zegt voor Leiden voorstander van gelijkstroom te zijn. Hij zegt: oor het gebruik van motoren mag de draaistroom prefe- «rent genoemd worden, want draaistroom motoren zijn in «aanlegkosten goedkooper, en in bediening eenvoudiger dan «de gelijkstroom motoren." Alzoo zijn die beide heeren voorstanders om bij gebruik van motoren de kracht daarvoor te verkrijgen uit draaistroom. De heer Gritters heeft in Rotterdam dezelfde ondervinding opgedaan. Daar was vroeger ook gelijkstroom, maar de ondervinding van den heer Gritters is, dat wanneer de Gemeente moet leveren stroom voor licht en voor kracht, en wanneer men wenscht een rustig en gelijkmatig licht, dan moet dat worden verkregen uit draaistroom en niet uit ge lijkstroom, althans boven een afstand van 1500 M. Met het oog op het vergevorderde uur zal ik het hierbij laten. De heer Gritters heeft de zaak goed onderzocht, de heeren Doyer, van Doesburgh en Holleman hebben die ook goed onderzocht, en op grond daarvan geloof ik inderdaad, dat wil men in de toekomst zooveel mogelijk stroom leveren èn voor kracht èn voor verlichting ook op grooter afstand dan '1500 Meter', dat dan het draaistroomsysteem het aangewezen middel is om electriciteit te produceeren. Ik zal den Raad niet verder ophouden. De heer Zwiers. Ik wensch nog slechts een korte opmerking te maken, M. de V. De woorden, die de heer Juta daar van de heeren Ressing en Singels heeft aangehaald, doelen op de levering van electrische energie voor licht en kracht op groote afstanden. In dat opzicht is het volkomen juist, maar waar voor de ingezetenen toch niet verder behoeft te worden gegaan dan H/a, hoogstens 2 Kilometer, daar heeft de heer Juta ongelijk, met hun woorden hier als bewijs te citeeren. De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen de drie punten van het voorstel van Burg. en Weth. (De Heer Zwiers verlaat de vergadering.) Punt a wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming. De Voorzitter. Ten aanzien van punt b moet ik eene kleine opmerking maken, n.l. dat de drie laatste regels zullen moeten vervallen, waarin gezegd wordt: «en dat jaarlijks 5% van het. kapitaal zal worden bestemd tot aflossing van schuld of- kapitaalbelegging, te beginnen met het eerste jaar der exploitatie" Wij willen op dit oogenblik nog niet uit maken, hoeveel zal worden bestemd tot aflossing en wanneer daarmede zal worden begonnen. Dit zal bij het leeningsplan nader aan het oordeel van den Raad worden onderworpen. Dit deel der voordracht wordt dus teruggenomen. De heer Bosch. M. d. V. Moet hier ook niet vermeld worden de 17.850 De Voorzitter. Die zullen voorloopig uit de exploitatie be taald worden. Het gewijzigde punt b in stemming gebracht, wordt aange nomen met 23 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren: Bots, Bosch, Vergouwen, van der Eist, A. Mulder, van der Lip, Hasselbach, van Tol, de Boer, Fokker, P. J. Mulder, Witmans, Driessen, Sijtsma, Aalberse, Korevaar, Fockema Andreae, Juta, van Gruting, Meuleman, Kerstens, van Hamel en de Vries. Tegen stemmen de heeren: Reimeringer, Zaalberg, Paul en Le Poole. Punt c wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 12