22 waarbij verboden wordt sterken of anderen drank op stoepen te verstrekken op Zon- en algemeen erkende Christelijke feest dagen vóór 12 uur des middags, zooals door den Commissaris van Politie voorgesteld wordt. In verband met het opnemen eener bepaling aangaande het verstrekken van drank op stoepenmoeten verder de artikelen 2, 2° en 4 eene kleine wijziging ondergaan, teneinde te voor komen, dat bezoekers, die de inrichting wegens het aanbreken van het sluitingsuur zouden moeten verlaten, op de stoep onder gelag blijven zitten. Onrioodig komt ons eindelijk voor gebruik te maken van de bevoegdheid, den Gemeenteraad in artikel 7, 4e lid der wet gegeven, om dagen te bepalen, waarop inrichtingen, waarvoor vergunning is verleend, hetzij den geheelen dag hetzij gedu rende bepaalde uren, gesloten moeten zijn. Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vaststelling van nevensgaande Con cept-Verordening, houdende wijziging en aanvulling van de verordening op tapperijen, bierhuizen, enz. en logementen over te gaan. Voorgesteld wordt op de overtreding van het 2e lid van het nieuwe artikel 2Ms eene geldboete van ten hoogste vijf gulden te stellen. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening op tapperijen, bierhuizen, enz. en logementen van 1 De cember 1898 (Gemeenteblad n°. 14), gewijzigd bij de Verordening van 23 October 1902 (Gemeenteblad n°. 25). Art. 1. In de artikelen '1 en G wordt achter »daarvan" ingevoegd: «schriftelijk". Art. 2. In artikel 2, 2° wordt achter «daarin" en in artikel 4 achter «inrichting" ingevoegd: «op een open aanhoorigheid daarvan of op een daaraangrenzende stoep". Art. 3. Tusschen de artikelen 2 en 3 wordt een nieuw artikel in gevoegd, luidende: Artikel 2t>is. Het is den houder eener vergunning toege staan sterken drank in het klein te verstrekken op de van den openbaren weg deel uitmakende stoep, welke onmiddellijk grenst aan het perceel, waarin zich de in de akte van ver gunning vermelde localiteit of localiteiten bevinden. Den houder van een verlof is het verboden alcoholhoudenden, anderen dan sterken drank of alcoholvrijen drank op den openbaren weg elders te verstrekken, dan op de van dien weg deel uitmakende stoep, welke onmiddellijk grenst aan het per ceel, waarin zich de in de akte van verlof vermelde localiteit of localiteiten bevinden. Art. 4. In de strafbepaling van artikel 8 wordt tusschen 1 en 3 ingevoegd: »2Ms 2e lid." N°. 44. Leiden, 20 Februari 190G. De ervaring heeft geleerddat eene herziening van de verordening tot voorkoming van brand, vastgesteld 6 Juli 1899 (Gemeenteblad n°. 13) en gewijzigd 11 Februari 1904 (Gemeenteblad n°. 2) noodzakelijk is. Het toegenomen gebruik van motorrijtuigen en motorrijwielen brengt mede een belang rijk grooter verbruik van benzine, petroline enz., dan waar van vroeger sprake kon zijn. De regeling betreffende het bewaren van benzine en dergelijke stoffen, welke in de bestaande verordening voorkomt (artt. 15 en 23 v.). voldoet dienten gevolge niet aan dringende eischen in het belang der veilig heid. Wijziging en aanvulling der artikelen 23 en 24 is daarom o. i. noodzakelijk. Ook op een ander punt is nadere regeling gewenscht. De hinderwet toch noemt, waar het betreft het bewaren van hoeveelheden van gevaarlijke stoffen, geen grens voor hare toepasselijkheid, vandaar dat Burg. en Weth., die èn wet èn verordening moeten toepassen, menigmaal in het onzekere verkeeren, of van «bewaren" en «bewaarplaats" in den zin der wet sprake is, dan wel van kleinere hoeveelheden, die men «voorhanden heeft"; m. a. w. bij welke hoeveelheid de toepasselijkheid der verordening ophoudt en die der wet begint. Aan deze onzekerheid dient, ook naar het oordeel van Burg. en Weth., een einde te komen. De voorgestelde wijziging van artikel 23 geeft aan, dat bij 200 Liter petroleum, brand spiritus of terpentijnolie en bij 25 Liter benzine, naphta, aether, petroline, gazoline of zwavelkoolstof er van bewaren in den zin der hinderwet sprake is en deze dus toepasselijk wordt, terwijl bij het «voorhanden hebben" van kleinere hoe veelheden de verordening van toepassing blijft, welke bedoe ling duidelijk blijkt uit het nieuw voorgestelde artikel 24bïs, hetgeen is opgenomen, teneinde iederen strijd met de wet te vermijden. Deze en enkele hieronder aangegeven wijzigingen zijn in hoofdzaak ontleend aan te dezer zaken elders bestaande voor schriften en vastgesteld in overleg met den Commandant der Brandweer en het bureau der Bouwpolitie. ünnoodig komt ons vooralsnog voor het opnemen van bepalingen in de verordening aangaande het voorhanden en in gebruik hebben van acetyleengas, zooals die te Utrecht gelden en door den Commandant der Brandweer aanbevolen worden. Pioductie van acetyleengas komt hier toch niet voor. Verder worden nog eenige redactiewijzigingen in artikelen voorgesteld in verband met de nieuwe voorschriftendie geen toelichting behoeven. Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij mitsdien de eer Uwe Vergadering in overweging te geven tot, vast- stelling van de hierbijgaande Concept-Verordening, houdende wijziging en aanvulling van de verordening tot voorkoming van brand, over te gaan. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING houdende wijziging van de Verordening tot voorkoming van brand van den 6en Juli 1899 (Gemeen teblad n°. 13), gewijzigd bij de Verordening van 11 Februari 1904 (Gemeenteblad n°. 2). Art. 1. Artikel 20a. wordt artikel 20bis. en gelezen als volgt: „Onverminderd het bepaalde bij Koninklijk besluit van 15 October 1885 (Staatsblad nJ. 187) is het verboden in winkels, magazijnen, werkplaatsen, of bergplaatsen buskruit, schietkatoen of vuurwerk voorhanden te hebben in grootere hoeveelheid dan van onderscheidenlijk 3 Kilogram, 1 Kilogram en 5 Kilogram en anders dan besloten in metalen bussen met haren kleeden omwonden." Art. 2. Artikel 21 wordt gelezen als volgt: «Het is verboden calciumcarbid in grootere hoeveelheid dan van 50 Kilogr am in of op een perceel in voorraad te hebben en anders dan irr ten hoogste 10 Kilogram inhoudende water dichte blikken of ijzeren kisten of bussen, voorzien van goed sluitende deksels." Art. 3. In artikel 22 wordt in plaats van „in één perceel" gelezen «in of op een perceel." Art. 4. In de plaats van de artikelen 23 en 24 worden ingevoegd 4 artikelen, luidende als volgt: Artikel 23: «Het is verboden in of op een perceel petroleum, brandspiritus of terpentijnolie in grootere hoeveelheid dan van 40 Liter voorhanden te hebben. Burgemeester en Wethouders kunnen van dit verbod ont heffing verleenen, doch voor eene niet grootere hoeveelheid dan van 200 Liter en onder zoodanige voorwaarden, als de openbare veiligheid in verband met de gelegenheid der plaats naar hun oordeel vereischen". Artikel 23bis; «Het is verboden in of op een perceel benzine, naphta, aether, petroline, gazoline of zwavelkoolstof in eene grootere hoeveelheid dan van 3 Liter, hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk, voorhanden te hebben, anders dan in metalen kannen, stand- of transportvaten, voorzien van eene inrichting, welke het ontploffen belet. Bedraagt de hoeveelheid meer dan 5 Liter, dan is boven dien verlof van Burgemeester en Wethouders noodig, welk verlof voor niet grootere hoeveelheid, dan van 25 Liter kan worden verleend en onder zoodanige voorwaarden, als naar hun oordeel door de openbare veiligheid, in verband met de gelegenheid der plaats vereischt schijnen. Kleinere hoeveelheden, dan de in het 1ste lid van dit artikel genoemde mogen, voorzooveel niet besloten in de aldaar ge noemde voorwerpen, niet anders voorhanden z.ijn dan in goed gesloten glazen stopflesschen of metalen bussen of kannen, waarvan elk niet meer bevatten kan dan een halven Liter." Artikel 24. «Het is verboden in een magazijn, winkel, berg plaats of werkplaats, alwaar meer dan 10 Liter van de in het eerste lid van artikel 23Ms genoemde stoffen, of waar meer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 4