24
DONDERDAG 15 FEBRUARI 1906.
Swaan aan de gemeente afstand zou worden gedaan van
eenige straten met trottoirs en kolkloozingen op Vreewijk,
welke straten door de gemeente in orde zouden worden
gemaakt tegen een vergoeding van ƒ1.25 per c.A., tot
een totaal bedrag van 8551,91 Tot zekerheid der betaling
daarvan werd hypotheek op twee huizen verleend, bij acte
van 7 October 1898 door notaris Coeberghterwijl de laatste
termijn reeds in 1901 is betaald. Niet alleen echter voor de
betaling van die afkoopsom is die hypotheek verleend, maar
ook voor de nakoming van de verplichtingen uit de overeen
komst voortvloeiendeen thans wordt ontheffing gevraagd
op grond dat aan alle verplichtingen is voldaan. Nu luidt
de acte zoo, dat ontheffing zou kunnen worden verleend,
omdat is bepaald: »Mocht echter blijken, bij het schoon
houden of verleggen, dat sommige kolkriolen in slechten staat
verkeerendan zullen de kosten van vernieuwing of her
stelling door de comparanten ter eerie of hunne rechtver
krijgenden aan de gemeente worden vergoed." Na de betaling
is nu een zoodanige tijd verloopen, dat veilig kan worden
aangenomen, dat volgens de bedoeling van het contract
zeer zeker de hypotheek kan worden geroyeerd. Er is bij de
acte verzuimd een termijn te stellen gedurende welken de erven
Swaan moesten instaan voor het in goeden staat blijven van
de kolkriolen, maar dat neemt niet weg, dat de gemeente toch
eene onbillijke uitlegging zou huldigen door het op te vatten,
alsof de erven Swaan ten eeuwigen dage verplicht zouden
zijn voor de riolen in te staan. Eene gezonde uitlegging brengt
mee, dat zoodra de overneming had plaats gehad en de
afkoopsom betaald zou zijn, de garantie ophoudt; de gemeente
moest dan actief zijn geweest zich te overtuigen dat alles in
orde was. Daarom, nu in elk opzicht aan de geldelijke verplich
ting is voldaan, en reeds 5 jaren na dien verliepen zonder
dat onzerzijds aanmerking viel te maken, geloof ik, dat tegen
inwilliging van het verzoek geen bezwaar kan bestaan, en heb
ik derhalve de eer voor te stellen, dat de Raad Burg. en Weth.
machtiging verleent om mede te werken tot royement van
deze hypotheek.
De gevraagde machtiging wordt zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming verleend.
5°. Bezwaarschriften van verschillende personen tegen hun
nen aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1905.
6°. Verzoeken van verschillende personen om afschrijving
van plaatselijke directe belasting, dienst 1905.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
7°. Aanbeveling van het Bestuur der gemeentelijke Arbeids
beurs ter benoeming van een plaatsvervangend lid-werkman
van dat Bestuur.
De Voorzitter. In de volgende Raadsvergadering zal de
Raad in de gelegenheid worden gesteld uit deze aanbeveling
eene keuze te doen.
De Voorzitter deelt alsnog mede
1° dat aan den eervol ontslagen agent van politie H. G.
Runhaar, met ingang van 1 Februari j.l. een pensioen is ver
leend van 545.'sjaars.
2°. dat opnieuw moet worden^vastgesteld de Verordening
houdende wijziging van de Verordening van 23 April 1903,
op het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden
(Gem.bl. n°. 23), gewijzigd bij de Verordening van den 26en
Mei 1904 (Gemeenteblad n°. 20).
De Voorzitter. De Raad heeft onlangs deze verordening
zonder hoofdelijke stemming aangenomen, maar het is gebleken,
dat de Gezondheidscommissie in dezen nog advies moest uit
brengen. Kortheidshalve stel ik thans voor deze verordening,
waaromtrent de Gezondheidscommissie gunstig heeft gead
viseerd, dadelijk opnieuw vast te stellen.
Wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming dien
overeenkomstig besloten.
Aan de orde is:
I. Verzoek van Mej. M. van der Hoeven geb. Fraai om con
tinuatie in de betrekking van stads-vroed vrouw.
(Zie Ing. St. n°. 34).
De Voorzitter. Mag ik de heeren de GoejeHasselbach
Bosch en A. Mulder verzoeken het stembureau uit te maken.
Benoemd wordt Mej. M. van der Hoeven geb. Fraai, met
algemeene (261 stemmen.
De Voorzitter. Ik dank de heeren zeer voor de genomen
moeite.
II. a. Herstemming over de vraag of twee schoolartsen zullen
worden aangesteld;
b. Voortzetting van de behandeling van het voorstel in zake
het invoeren van geneeskundig toezicht op de lagere
scholen.
(Zie Ing. St. nis. 152 en 293 van 1905 en 1 van 1906).
De Voorzitter. Aan de orde is dus allereerst de her
stemming over de vraag, of twee schoolartsen zullen worden
aangesteld.
Het is niet om de discussie te heropenen, hetgeen in dit
stadium der zaak niet zou mogen, tenzij daartoe een Raads
besluit zou zijn genomen, dat ik even het woord wensch te
voerenmaar alleen om den Raad eene inlichting te geven
die ik meendat niet mag worden teruggehouden alvorens
tot de tweede stemming over dit vraagpunt over te gaan.
Burg. en Weth. kunnen niet ontkennen, dat de uitslag
van de tweede stemming over het amendement van de Com
missie voor de Huishoudelijke Verordeningen, waardoor
voortaan de kinderen op alle lagere scholen aan een genees
kundig onderzoek zullen worden onderworpendoor .hen niet
was verwacht. Die uitslag verbrak de harmonie van het voor
stel van Burg. en Weth., dat zich baseerde op deze grond
slagen: beperkt onderzoek, een beperkt aantal scholen, en
één artsdoor die stemming nuwaarbij verscheidene scholen
meer onder het geneeskundig toezicht zijn gebracht, is de
onverbrekelijke samenhang tusschen die drie punten verbro
ken en ik wil wel bekennendat het mij leed doetdat dit
niet aanstonds door mij als voorzitter is doorzien. Het zou
toch zeker goed zijn geweest, dat ik, na die stemming,
schorsing van de beraadslaging had gevraagd, om te over
wegen of ons voorstel, zooals het in beginsel was gemoti
veerd, nu wel kon doorgaan. De staking der stemmen heeft
daartoe echter gelegenheid gegeven.
Het resultaat van die stemming nagaande, is daaruit
gebleken, dat het aantal der scholen, waar geneeskundig
toezicht zal worden of althans kunnen worden uitgeoefend,
dat oorspronkelijk 14 bedroeg, nu met 9 is vermeerderd,
namelijk 5 openbare en 4 bijzondere scholen. In de gegeven
omstandigheden is het niet doenlijk dat toezicht, zij het
ook een beperkt toezicht, op te dragen aan één schoolarts.
Wij hebben daaromtrent zekerheid verkregen; maar tevens
hebben wij de zekerheid verkregendat het met twee school
artsen wel zou gaan. In dezen stand van de zaak is het ons
niet oirbaar voorgekomen in ons voorstel wijziging te brengen,
maar wel wensch ik te verzekeren, dat indien het amende
ment van de commissie voor de Huishoudelijke Verorde
ningen mocht worden aangenomen, dezerzijds daarin niet
alleen zal worden berust, maar dat dit door ons ook wordt
gewenscht.
Sub a, in herstemming gebracht, wordt aangenomen met
21 tegen 5 stemmen.
Voor stemmen de heerende Goeje, de Boer, van der Eist,
van der Lip, van Tol, Reimeiinger, Zaalberg, Zwiere, Hassel
bach, Witmans, Fokker, Aalberse, van der Vlugt, Meuleman,
Kerstens, van Gruting, Driessen, Paul, Sijtsma, Bots en
Fockema Andreae.
Tegen stemmen de heeren: Bosch, van Hamel, Korevaar,
Le Poole en A. Mulder.
De Voorzitter. Door den uitslag van deze stemming zijn
de minder ver strekkende voorstellen van de heeren Reime-
ringer en Zaalberg thans vervallen, en zal nu nog moeten
worden uitgemaakt het salaris van de twee artsen. Burg. en
Weth. stellen voor, dat voor ieder te bepalen op ƒ500.
Dienovereenkomstig wordt zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming besloten.
De Voorzitter. Dan wordt thans overgegaan tot de behan
deling van de Verordening.
Gelijk de heeren weten, is in eene andere vergadering de
meening geopperd, dat de Verordening in ontwerp nogeens
aan het oordeel van de Gezondheidscommissie moest worden
onderworpen, en het is gebleken, dat dit ook naar de meening
van enkele leden van den Raad noodig was, omdat men vreesde,
dat anders een informaliteit zou worden begaan. Het is ons
echter nader gebleken, dat die meéning door den Voorzitter
der Gezondheidscommissie niet werd gedeeld, doch daar
geoordeeld werd, zooals wij trouwens ook meenden, dat, nu
de Gezondheidscommissie het oorspronkelijke ontwerp een-'
maal onder de oogen heeft gehadzij mag geacht worden
van een en ander de noodige kennis te hebben genomen,
althans te hebben kunnen nemen.
Over de Verordening zelf zullen waarschijnlijk wel geen
algemeene beraadslagingen meer worden gevoerd.
Zoo dat het geval niet is, dan is aan de orde art. 1, dat,
evenals alle andere artikelen, moet worden gelezen overeen
komstig wat nu in beginsel is besloten.
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»Van gemeentewege wordt geneeskundig toezicht uitgeoefend
op de leerlingen van de openbare en bijzondere scholenop
die van de bijzondere scholen echter slechts dan, wanneer de
besturen dier scholen daartoe aan Burgemeester en Wethouders
het verzoek doen, en voor zoover daartegen, blijkens aan het
hoofd der school ovei'gelegde verklaring, bij de ouders of ver-