DONDERDAG 25 JANUARI 1906. 17 Zitting van Donderdag 25 Januari 1906. Geopend des namiddags te half twee ure. Voorzitter: de heer Mr. N. DE RIDDER, Burgemeester. Te behandelen onderwerpen: 1° Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 3e klasse N°. 6. (19) 2° a. Herstemming over het tweede amendement van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen op het voorstel in zake de invoering van geneeskundig toezicht op de lagere scholen; 2° b. Voortzetting van de behandeling van het voorstel in zake het invoeren van geneeskundig toezicht op de lagere scholen voor on- en minvermogenden. (152 en 293 van 1905 en 1 van 1906). 3° Vaststelling van het verslag aan Gedeputeerde Staten omtrent het gebruik van de voor Schoolkindervoeding toegestane subsidie. (25) 4° Verzoek van Regenten der R. K. Armen en van het Wees- en Oudeliedenhuis om goedkeuring van een stratenplan voor het terrein langs den Oegstgeesterweg, kad. bekend Sectie L nia 620, 621 en 622. (24) 5° Voorstel tot het onttrekken aan den openbaren dienst van terreinen aan de Lammermarkt, de le Binnenvestgracht, de Nieuwe Beestenmarkt en de Beestenmarkt en verpach ting dier terreinen ten behoeve van standplaatsen op de kermis. (23) 6° Verzoek van L. Meeuwenoord ter bekoming van erfdienst baarheid van uitweg over den berm van den Haarlemmer- vaartweg, kad. bekend gemeente Noord wijkerhout, Sectie B n°. 792. (21) 7° Verzoek van de Leidsche Runder- en Varkensslagersver- eeniging om ten behoeve van de slagers een telefoontoestel te plaatsen in de cantine van het openbaar slachthuis en om den knecht belast met het wegen van kalveren en varkens te doen beëedigen. (20) 8° Voorstel a. tot beschikbaarstelling van gelden voor het aanbrengen van T stukken in de hoofdbuis der duinwaterleiding op den Zoeterwoudschen Singel ten behoeve van de latere aansluiting van brandkranen; b. tot het aangaan van een overeenkomst met de Leidsche Duinwatermaatschappij betreffende het aanbrengen van f stukken bij het leggen van duin waterbuizen in nieuwe straten. (22) 9° Voorstel van de heeren Sijtsma, van der Eist en Fokker, tot wijziging van art. 6 der verordening van 20 Maart 1902, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren. (13) 10° Voorstel tot wijziging van de verordening van 11 December 1902 (Gem.BI. n°. 32) regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het openbaar slachthuis. (15 en 18) 11° Voorstel tot wijziging: a. van de verordening van 23 April 1903 (Gem.BI. n°. 23) op het gebruik van het openbaar slachthuis; b. van de verordening van 11 December 1902 (Gem.BI. n°. 32) regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het openbaar slachthuis. (15 en 18) 12° Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1905. (8). Tegenwoordig zijn 28 ledenals de heerenKerstens, Kore- vaar,van Hamel, van Gruting, Fockema Andreae, Timp, Driessen, Reimeringer, de Goeje, Aalberse, Paul, van der Lip, Bots, van der Vlugt, de Boer, Le Poole, van der Eist, Zaalberg, P. J. Mulder, Zwiers, van Tol, Sijtsma, Vergouwen, de Vries, Hasselbach, Bosch, Witmans, Fokker, alsmede de Burge meester, Voorzitter. Afwezig zijn de heeren: Meuleman wegens verhindering, Juta wegens ongesteldheid en A. Mulder. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering van den Hen Januari worden goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen: 1°. Besluit van Gedeputeerde Staten, van 11/15 December 1905 tot vaststelling van de Gemeenterekening, dienst 1904. 2°. Missives van de heeren Dr. P. Th. L. Kan, Dr. A. W. Kroon Jr. en W. Pera, houdende mededeeling, dat zij de be noeming tot lid der Plaatselijke Schoolcommissie aannemen. Worden voor kennisgeving aangenomen. 3°. Missive van den heer H. Paul, houdende mededeeling, dat hij ontslag neemt als Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duinwatermaatschappij. Dit stuk luidt als volgt: 22 Januari 1906. Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik als Commissaris van de Duinwaterleiding Maatschappij bedank. De reden van dat bedanken ligt in het feit, dat Burgemeester en Wethou ders geen overleg met mij plegen in de aangelegenheden de waterleiding betreffende, ja, zelfs verzuimen of het onnoodig oordeelen mij afschriften van hunne brieven aan de Maat schappij te zenden. Een poging mijnerzijds gedaan verandering in dien toestand te verkrijgen heeft niet het gewenschte resultaat gehad, van daar ten slotte bovengenoemd besluit. Hoogachtend, H. Paul. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Voorzitter. Alvorens ik voorstel dezen brief voor kennisgeving aan te nemen, mag ik toch niet nalaten naar aanleiding daarvan een enkel woord te spreken, om den indruk weg te nemen, dien deze brief anders ten onrechte zou wekken. Het besluit van den heer Paul wordt door ons zeer betreurd, maar in de gegeven omstandigheden, nadat hij dezen brief heeft geschreven, zal er wel niet veel meer aan te ver anderen zijn, en zal het eervol ontslag wel moeten worden verleend onder dankbetuiging voor de bewezen diensten. De heer Paul beklaagt er zich over, dat Burg. en Weth. na latig zijn geweest in het plegen van overleg met hem. Ik moet hierbij opmerken, dat overleg hier niet op zijne plaats is, omdat wij te doen hebben met den President-Commissaris van de Duinwatermaatschappij en het toch niet aangaat met dien President-Commissaris overleg te plegen buiten de andere Com missarissen om, over iets, dat niet door Commissarissen wordt voorgesteld. De positie van President-Commissaris is eenigszins eigenaardig en brengt tal van moeilijkheden mede. Maar ik herhaalhet plegen van overleg buiten de Commis sarissen om met den President-Commissaris afzonderlijk, over hetgeen aan de Maatschappij zal worden geschreven, is niet op zijn plaats. En wat in de tweede plaats betreft de opmerking van den heer Paul omtrent het door Burg. en Weth. niet geven van afschriften van brieven, daaromtrent moet ik opmerken, dat dit nooit pleegt te geschieden. De heeren, die reeds in 1902 lid waren van den Raad, weten dat reeds destijds een en ander is behandeld tusschen den heer Bosch, toenmaals President-Commissaris, en de toenmalige leden van het Dag. Bestuur. Toen heeft de heer Bosch ook de klacht doen hooren, dat hij niet op de hoogte werd gehouden van de brieven, door Burg. en Weth. aan de Maatschappij geschreven. Burg. en Weth. hebben toen in een uitvoerig stuk betoogd, dat het tegen over de andere commissarissen eenigszins zonderling was, wanneer Burg. en Weth. van brieven van de Maatschappij nog eene afzonderlijke mededeeling deden toekomen aan den President-Commissaris en dat zij dus geen vrijheid vonden om op het voorstel van den heer Bosch in te gaan. Daarop is door den heer Fockema Andreae een bemiddelingsvoorstel gedaan en in overweging gegeven om den President-Commis saris een notatje te geven van de brieven, die waren uit gegaan naar de Duinwatermaatschappij, met een verkorten inhoud daarvan. Dat is toen een compromis geweest. Er zou, wanneer er belangrijke brieven waren geschreven aan de Maatschappijdaarvan aan den President-Commissaris de hoofdzakelijke inhoud worden medegedeeld. Nu is inderdaad verzuimd den heer Paul kennis te geven van een brief naar aanleiding van een te sluiten contract betreffende de T stukken, maar het is nog altijd de vraag, of een dergelijke aangelegenheid valt onder de rubriek, waar omtrent een notatje zou moeten worden verstrekt. Evenmin als de President-Commissaris kennis krijgt van het voorne men der gemeente om met de duinwatermaatschappij te contracteeren over het leggen van een zinker, evenmin zou ten aanzien van de T stukken, een zuiver technische zaak, het zenden van een bericht op zijn plaats zijn geweest. En toegegeven, dat dit ten aanzien van deze zaak wel had moeten geschieden, dan is dat tot onzen spijt verzuimd. Verder moet ik er den nadruk op leggen, dat het geven van afschriften, hetgeen de heer Paul meent van Burg. en Weth. te kunnen vorderen, nooit is toegezegd. Ik heb ge meend, dit ter toelichting in het midden te moeten brengen, en stel verder voor den brief van den heer Paul voor ken nisgeving aan te nemen. De heer Paul. M. d. V. Toen ik begin October benoemd werd tot Commissaris van de duinwatermaatschappij, heb ik die benoeming eenige dagen in beraad gehouden. Het was mij bekend, om welke redenen de heeren Bosch en Verhey van Wijk die functie hadden neergelegd, en daarom heb ik U, M. d. V., gevraagd, of het waar was, dat de Commissaris geen afschrift krijgt van de door Burg. en Weth. aan de duinwatermaatschappij verzonden brieven. Na uw antwoord,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 1