DONDERDAG 11
JANUARI 1906.
11
De heer Meuleman. Na alles wat gesproken is, mijnheer
de Voorzitter, kan ik zeer kort zijn en behoef ik slechts eene
enkele opmerking te maken.
In de eerste plaats tegenover den heer Fockema And rem,
die meent, dat een schoolarts noodig is om het kind te be
schermen tegen besmetting door zijn medeleerlingenhij
zegt: de overheid dwingt de kinderen naar school te zenden,
dus moet zij ook zorgen, dat zij daar geen gevaar loopen.
Die redeneering is zeker juist, maar zij gaat ook op voor
andere afwijkingen dan alleen besmettelijke Een kind kan
een zeer lichte afwijking in de ruggegraat hebben, die in
het dagelijksch leven absoluut niet wordt opgemerkt, doch
die door het schoolbezoek zoozeer verergert, dat het noodig
wordt daarop toe te zien, dat is dus ook plicht van de
overheid.
Ir» de tweede plaats wensch ik nog eens te zeggenwat
reeds zoo dikwijls is gezegd, namelijk dat één schoolarts
abso luut onvoldoende is, en wanneer Dr. de Jong met volle
overtuiging zegt, dat werk te kunnen doen, dan geloof ik,
dat hij zijn eigen Verordening niet gelezen heeft. Daarin staat
toch dat de schoolarts minstens eenmaal per maand elke
school zal bezoeken, en daar er vijftien scholen zijn, beteekent
dat dus, dat hij om den anderen dag een school zal bezoe
ken, d. w. z. de kinderen nagaan uit gemiddeld acht klassen.
Als lid van de Schoolcommissie kom ik herhaaldelijk in de
scholen, en mijne ondervinding is, dat zelfs met een vluchtig
bezoeken van een school een morgen of middag geheel heen
gaat, zoodat van de geheele week de schoolarts dus minstens
drie dagen in de school zal moeten zitten. Hoe is het moge
lijk, vraag ik, dat iemand kan beweren, dat één man dat
kan doen? Naar mijne meening is dat absoluut onmogelijk,
en in die overtuiging heb ik de geheele Gezondheids-Com
missie aan mijne zijde. Ik heb met den heer Fokker het
voorstel gedaan om bij wijze van proef slechts twee school
artsen een onderzoek te doen instellen, omdat ik overtuigd
ben, dat voor het oogenblik de finantieele kracht van de
gemeente niet toelaat verder te gaan, anders zouden Burg.
en Weth. ook verder zijn gegaan. Maar aan den anderen
kant ben ik ook overtuigd, dat wanneer de proef goed ge
nomen wordt, de feiten zoo luide zullen spreken, dat over
een jaar niemand zich meer zal durven verklaren tegen een
flink geregeld medisch schooltoezicht.
De heer Bosch. M. d. V. Ik schijn tot de weinigen te
behooren, die geheel niet meegaan met den weg, die voor
gesteld wordt te bewandelen, en ik gevoel mij verplicht om,
niettegenstaande het vele dat ook reeds in mijn geest is ge
zegd, toch nog enkele dingen daaraan toe te voegen.
Het is waar, dat het geneeskundig onderzoek bij de proef
neming een jammerlijk resultaat heeft te aanschouwen gegeven
en het ons feiten heeft leeren kennen, waarvan wij het bestaan
niet allen wisten. Maar nu geloof ik toch, dat wanneer een
zelfde onderzoek werd ingesteld op kinderen, die nog niet
naar school gaan, of die reeds van school af op fabrieken en
werkplaatsen zijn, ook dan jammerlijke resultaten gevonden zou
den worden, misschien alleen eenigszins anders gegroepeerd, wat
de ziektegevallen betreft. Nu is de vraag, of het instituut school
artsen wel de weg is, om te komen tot verbetering van hetgeen
wij gezien hebben, dat bestaat. Wij hebben onze gemeente
lijke stadsgeneesheeren met apotheek; wij subsidieeren de
verschillende wijk verplegingen en bovendien geeft de gemeente
nog geld aan het Ziekenhuis van de Rijksuniversiteit voor
de verpleging van onvermogenden. Dit alles schijnt echter
niet voldoende te zijn; hoe dit komt kan ik niet beoordeelen
maar ik vestig alleen de aandacht op dit feit. Hier blijkt
dus in de verpleging iets te haperen. En nu had ik gaarne
geziendat de plaatselijke gezondheidscommissie in overleg
met het college van stads-geneesheeren met voorstellen ware
gekomen, waardoor niet het schoolgaande kind alleen, maar
de geheele bevolking gebaat zoude zijn. Nu is er een bepaalde
categorie van inwoners, voor wie de hulp niet afdoende of
niet goed geregeld is.
Ook dit zou geld kosten, maar al zou het zesmaal zooveel
moeten kosten, dan wat thans is voorgesteld, en er kwam ver
betering door, dan zou ik er voor stemmen. Het is niet om
geld te sparen, maai- om verbetering te doen. Het komt mij
echter voor, dat men zich al te veel bij dat geïmporteerde
artikel «schoolartsen" bepaalt. Ik had wel gewenseht, dat men
op dit artikel in het buitenland het etiquette «namaak ver
boden" had geplakt, want ik geloof, dat het beter is iets te
doen, wat de geheele bevolking ten goede komt en daardoor
juist een voorbeeld te zijn.
Wat zullen die schoolartsen geven? Eén geeft niets. Vijf
men trekt er nog de schouders voor op. De tijddie noodig
zal zijn om alle kinderen behoorlijk te onderzoeken, is ontoe
reikend, zoodat zelfs vijf personen het werk niet zullen af
kunnen. Prof. van Iterson heeft het immers gezegd: al is
iemand nog zoo'n bekwaam medicusdoor de kleeren heen
kan hij niet zien wat een patient mankeertUitkleeden
natuurlijk, hoor ik zeggen. Maar dan komen wij op een ander
punt hebben wij daartoe het recht? De Rijkswet heeft voor
geschreven, dat de kinderen voorzien van een vaccinatiebewijs
op de school moeten komen, en dat zij anders niet mogen
worden toegelaten, en zoo zou er misschien langs dien weg
iets te doen zijn, door te vorderendat de kinderen een bewijs
zullen meebrengen, dat zij gezond zijn of niets mankeeren,
dat voor het zitten bij andere kinderen gevaarlijk is. Daarvoor
zouden dan de ouders kunnen zorgen, en op die wijze zouden
wij daarvan heel gemakkelijk af komen. Alleen zou bij zulk
een regeling het kunnen zijn, dat de Gezondheidscommissie
in overleg met de stadsgeneesheeren nog kwam met een voor
stel, waaruit bleek, dat gedurende het overgangstijdperk nog
wel schoolartsen noodig zouden zijn, maar over eenige jaren
zouden die dan kunnen vervallen. In dien zin acht ik daarvoor
zeer veel te zeggen, maar ook dat zal alweer alleen ten goede
komen aan dat deel van de kinderen, dat juist toevallig op
school gaat. Maar heeft de Gemeente het recht om zelfs dat
te doen Mag de Gemeenteraad volgens de wet op het lager
onderwijs een toezicht scheppen naast het bestaande toezicht
van Burg. en Weth. en van de Schoolcommissie, wier benoe
ming nog maar facultatief is gesteld? En als die Commissie
er niet isdan heeft niet de Raadmaar hebben Burg. en
Weth. de bevoegdheid in overleg met den arrondissements
schoolopziener geschikte personen te benoemen, die met dat
toezicht zullen worden belast. Mag nu de Raad daarbuiten
om eigenmachtig gaan benoemen een toezicht op de scholen
Ik zal die vraag niet bevestigend en ook niet ontkennend
beantwoorden; daarvoor zijn hier genoeg juristen aanwezig,
maar ik stel alleen de vraag.
Maar, mijnheer de Voorzitter, ik geef het toe, indien erop
het oogenblik niets anders aan te doen is, dan is het voorstel
van Burg. en Weth. voor mij het meest onschuldig, omdat
het het minst ingrijpt in de rechten van de ouders, niet
omdat het iets geven zal Maar wanneer wij zien, dat reeds
een voorstel is ingediend, dat de doctoren zich zelfs zullen
bemoeien met den schoolbouw, dan vrees ik toch, om met
het voorstel van Burg. en Weth. mede te gaan, omdat het
mij het begin schijnt van eeri verkeerden weg. Overigens is
het toezicht op gebouwen en meubelen eene zaakwaarvan
men ook weer apart eene studie moet makenwant de medicus
weet evenmin iets af van het werk van den bouwer als om
gekeerden om te zorgen voor een goeden rioolafvoer, eene
goede ventilatie enz., daarvoor zijn geen dokters noodig.
Wanneer eenmaal het aantal benoodigde kubieke meter lucht
is vastgesteld, dan kunnen de bouwmannen wel uitrekenen,
hoe zij de school het best zullen inrichten. En zoo is het ook
met de schoolmeubelenwanneer eenmaal het model is vast
gesteld dan is daarbij geen dokter meer noodig, en kan ieder
daarnaar een bank maken. Ik juich het geven van wenken
door den arts ten zeerste toe, maar om een arts aan te stellen,
teneinde daarop toezicht te houden, dat is m. i. absoluut
onnoodig.
Ik zal dus beginnen met te stemmen tegen de eerste con
clusie van Burg. en Weth., en daarna zal ik mij mijn stem
voorbehouden en nagaan hoe de zaak loopt.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik zal de discussie niet rekken
door in herhaling te vervallen van wat reeds gezegd is, maar
één punt lijkt mij het voornaamste, en wel het antwoord op
deze vraag: hoever het toezicht zich moet uitstrekken? Moeten
wij ons stellen op het standpunt van Burg. en Weth. enden
heer Fockema Andreae, dat alleen toezicht moet worden ge
houden op ziekten en gebrekendie gevaar voor andere kin
deren kunnen opleveren, of moeten wij het andere uiterste
nemen en zeggen, dat wij alles onder het toezicht moeten
betr ekkend. w. z. zelfs alles, wat met het onderwijs in geen
enkel verband staat? Ik geloof, dat hier in den Raad niet één
voorstander is van het instituut schoolartsen, die zóó ver wil
gaan. De vraag is dus, of wij moeten nemen het engere be
grip van besmettelijkheid, of het ruimere begrip, dat alles
omvat wat met het onderwijs in verband staat? Ik voor mij
sta niet op het standpunt van Burg. en Weth., maar meen,
dat eene ruimere opvatting moet worden gehuldigd, en prin
cipieel ook mag worden gehuldigd.
Het groote bezwaar, dat tegen die ruimere opvatting wordt
aangevoerd, is, dat wij dan zouden treden in de rechten van
de ouders. Dat is zeker een groot argument, dat klinkt; maar
men moet die dingen toch ook eens van den nuchteren
kant bekijken, en ik had gedachtdat men dat na de discussie
van daar straks ook hierbij weieens zou hebben gedaan. Toen
in 1874 het wetje-van Houten, waarbij de kinderarbeid werd
verbodenwerd ingediendis overal in den lande daartegen
eene groote oppositie geweest, en van verschillende kanten
is ook toen gezegd, dat die wet inbreuk zou maken op de
rechten der ouders. Maar als men dat even nuchter bekijkt,
dan begrijpt men, dat die rechten ook plichten meebrengen,
en dat de kinderen niet door hun ouders mogen worden mis
bruikt, om hen op te vroegtijdigén leeftijd te laten arbeiden.