DONDERDAG 21 DECEMBER 1905. 189 zekere hoogte. Namelijkdat dit voorstel blijken zou dragen van een niet groot vertrouwen van ons College in het College van curatoren van het gymnasium. Ik wil dat dadelijk écarteeren door op te merken, dat wij eenvoudig op het zeggen van curatoren, dat de formaliteit van overgangs examens moest worden afgeschaft, zonder een tegen-voorstel te doen, het voorstel 'van curatoren hebben overgenomen. Wij hebben daardoor juist blijk gegeven van niet tegen dat voorstel van curatoren te willen reageeren. Er is wel iets waars in, dat ofschoon het een formaliteit is, zooals de heer Egbert de Vries heeft aangevoerd, dit daarom nog niet moet worden afgeschaft, en het komt mij voor, dat de rede van den heer Fockema Andreae niet geheel ter zijde stelt, wat de heer De Vries daaromtrent heeft opgemerkt. Burg. en Weth. zullen zich echter bij de conclusie van curatoren neerleggen. Wat nu de motiveering betreft, daaraan heeft de heer Fockema Andreae aanstoot genomen; niet aan de motivee ring van de voordrachtlaat ik liever zeggende introductie want wij hebben geen afwijkende voordracht gemaakt, die gemotiveerd wordt door de missive, waarmede curatoren hun voorstel bij ons ter sprake hebben gebracht. Ik lees met zooveel woorden in die missive; »Of een leerling tot een hoogere klasse zal worden bevorderd, wordt niet beslist door dat overgangsexamenmaar, zooals vanzelf spreekt, naar den indrukdien de leeraren gedurende den geheelen cursus van den leerling ontvangen." Nu vraag ik: was nu niet de conclusie gewettigd, dat curatoren niet een zoodanigen indruk kunnen ontvangen als de leeraren'? Naar onze meening zijn Curatoren dus niet de aangewezen personen om dat te beslissen, daar, volgens hun eigen stelling door het overgangsexamen niet de indruk bepaald moet worden, dien de leerling maakt. Nu zal de sluitrede ook wel niet aan de heeren ontgaan zijn en zij zullen wel gezien hebbendat het voorstel toch werkelijk door curatoren niet klemmend gemotiveerd was. De heer Fockema Andreae heeft nu meegedeeld, dat tusschen de leeraren en curatoren wederkeerig verschillende besprekingen plaats hebben, naar aanleiding van het voorstel, dat de leeraren doen. Over dat voorstel wordt echter vooraf in een leerarenvergadering met meerderheid van stemmen beslist, zoodat, als besloten wordt een jongmensch te laten overgaandat gëinfluenceerd is door den indrukdien de leeraren van den leerling hebben ontvangen. Nu komen de leeraren met hun voorstel bij curatoren en nu zeggen de curatoren terecht, dat dan de gegevens door hen ontvangen zijn van de leeraren, waardoor hun dus de gelegenheid gegeven wordt om zich een oordeel te vormen. De curatoren krijgen dus hun indruk van de leeraren en niet van den leerling zelf, en daarom meen ik te mogen zeggen, dat hier een argument zou zijn, om de beslissing te laten aan de leeraren. Ik moet er op wijzendat dit op de H. B. S. inderdaad het geval is. De Commissie van Toezicht beslist niet op de overgangsexamens, maar wel de leeraren en de directeur. Hoe dit ook zij, nu het argument is aangevoerd, dat de leeraren zelf in curatoren desnoodig een College van appèl willen hebben, komt het mij voor, dat het voorstel wat beter geadstrueerd wordt door die motiveering, en indien er uit den Raad geen stemmen opgaan in deze af te wijken van het voorstel van curatoren, dan zullen wij ons daarbij kunnen neerleggen. De heer Van der Lip. M. d V. Mag ik nog even een kleine opmerking maken? Burg. en Weth. noemen enkele artikelen uit de verordening van 5 Juni 1879 die, wordt het voorstel van curatoren aangenomen, noodzakelijk ver anderd zullen moeten worden. Daaraan zal nog toegevoegd moeten worden art. 9, waarin bepaald is dat jaarlijks gelegen heid gegeven wordt tot het afleggen van het overgangs examen onmiddellijk na het sluiten der lessen. De Voorzitter. We nemen de opmerking van U gaarne ter harte en zullen dat artikel opnemen onder de artikelen, die worden voorgesteld. Verlangt nog een van de heeren het woord De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren: Vergouwen, van der Lip, van der Eist, Driessen, Fockema Andreae, Zwiers, Witmans, Sijtsma, Bosch, Bots, A. Mulder, de Boer, van Tol,Fokker, Juta, Korevaar. Zaalberg, van Hamel en Meuleman. Tegen stemmen de heeren: Hasselbach, van Gruting, Le Poole, P. J. Mulder en de Vries. VII. Verzoeken van Jac. Bink c.s. en M. H. de Tombe c.s. om de beerputten, voorgeschreven bij het bouwen van woningen, van gemeentewege te doen plaatsen en daarentegen van de huiseigenaren eene recognitie te heffen. (Zie lng. St. no. 292). De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch op de zaak zelf, of het wenschelijk zal zijn, dat van gemeentewege de beer putten geplaatst zullen worden, niet in te gaan. Ik wilde echter alleen maar vragen, of die twee verzoeken eigenlijk niet gesplitst moeten worden. Het verzoek van de heeren Jac. Bink c. s. houdt iets anders in, dan dat van de andere per sonen. Ik zeg dat daarom, omdat mij is meegedeeld en daarom vraag ik die inlichtingen aan Burg. en Weth. dat indertijd den eigenaar van de Boekeestraat vergunning was gegeven om op de gewone wijze de rioleering tot stand te brengen. De heeren Bink c. s. hebben een deel der straat overgenomen en toen gebouwd, maar toen was hun later medegedeelddat de rioleering toch anders moest voorden gemaakt, want dat Gedeputeerde Staten hadden geweigerd de faecaliën in den Vliet te laten loozen en daarom zijn Burg. en Weth. op hun eerste vergunning teruggekomen en heb ben nu nog de beerputten met overstort daarbij gevoegd. Zoo heeft men mij omtrent die zaak ingelicht en voor het Kantongerecht, waar een of meer van de adressanten terecht gestaan hebbenhebben zij dat ook gedemonstreerd. Ik wensch nu te vragen, of dat zoo is?Zoo ja, dan is er toch eenige grond, om de heeren Bink c. s. tegemoet te komen. Zooals ik reeds gezegd heb, ik vraag die inlichtingen, want het kan zijn, dat ik verkeerd ingelicht ben. Doch zijn deze inlichtingen juist, dan vind ik dat men de heeren Bink c. s. er wel wat heeft laten inloopen. De heer Korevaar. M. d. V. Ik weet niet, wat ik verstaan moet onder de woorden: »er in loopen". Bedoelt de heer Sijtsma daarmede, dat iemand, die het eerst moet voldoen aan de bepalingen van een nieuwe verordening of nieuw voor schrift, er in loopt, dan is de heer Bink er in geloopen. Vroeger bestond de verplichting tot het maken van beerputten niet; Gedeputeerde Staten wilden niet meer toestaan de loozing van faecaliën op het boezemwater, zonder inschakeling van beerputten. Daarop hebben Burg. en Weth. de verplichting daartoe in hunne vergunning tot bouwen opgenomen. Is nu de heer Bink de eerstedie aan die verplichting moest voldoen, dan is de heer Bink er ingeloopen. De Voorzitter. Ik wensch nog iets te zeggen, zonder echter daarmee te kort te willen doen aan dejuistheid van de opmerking van den heer Korevaar. Er wordt door de adressanten niet gevraagd om een tegemoetkomingomdat zij»er in geloopen" zijn; zij vragen eenvoudig, dat de Gemeente die beerputten plaatst, en dan daarvoor eën retributie heft. Daarop advi- seeren wij nu afwijzend. De kwestie die u te berde brengt, is hier niet aan de orde, omdat adressanten zulks niet vragen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch nog even optemerken, dat de heer Korevaar zeidedat de Verordening later anders luidde. Maar die Verordening, door den geachten Wethouder bedoeld, was toch nog niet in werking, toen de vergunning aan Bink c. s. gegeven werd. De nieuwe Verordening dagteekent eerst van de laatste paar weken. De Voorzitter. De heer Korevaar heeft reeds gezegd, dat Gedeputeerde Staten niet wilden, dat er op het boezemwater geloosd werd. Nu wilden wij in de nieuwe Verordening met zooveel woorden zeggen, dat wij dat niet konden toestaan. Wij deden dat, om alle mogelijke misverstand te voorkomen, ofschoon onder de vorige Bouwverordening Burg. en Weth. alreeds beerputten konden voorschrijven. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. a. Voorstel in zake het invoeren van geneeskundig toe zicht op de lagere scholen van on- en minvermogenden; b. Vaststelling van de verordening, regelende het genees kundig toezicht op de openbare en bijzondere scholen voor on- en minvermogenden en den werkkring van den schoolarts; c. Benoeming van een schoolarts; d. Vaststelling van den staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1906. (Zie lng. St. n°. 152 en 293). De Voorzitter. Ik wensch op te merken, dat bij deze voordracht tevens aan de orde zijn de voorstellen van de heeren Fokker en Meuleman en van den heer van Gruting en een motie van de heeren Sijtsma en Van der Eist. Tevens zijn aan de orde de adressen van de Afdeeling Leiden van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij, waarbij verzocht wordt, dat er 5 schoolartsen aangesteld worden, ieder op een bezol diging van ƒ500.en dat tevens de kosten van behandeling van schoolkinderen van onvermogende ouders door de gemeente worden gedragen; voorts een adres van de Afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, die vragen, m

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 7