188 DONDERDAG 21 DECEMBER 1905. VI. Voorstel tot afschaffing van de overgangsexamens aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. no. 290). De heer de Vries. M. d. V. Ik heb dit voorstel van cura toren van het gymnasium niet met sympathie begroet en ik zal zeer in het kort zeggenwaarom niet. De overgangsexamens worden hier genoemd een bloote formaliteit, maar daarmee ben ik het in het geheel niet eens. Ik weet wel, dat het overgangsexamen in zeer veel gevallen een bloote formaliteit is, nl. bij die jongens, waarvan het met zekerheid te zeggen is, dat zij voor de hoogere klasse volkomen rijp zijn en evenzeer bij de leerlingenwaarvan het ook zeker isdat zij voor de hoogere klasse volkomen onrijp zijn. Maar in den regel zijn er ook enkele leerlingenwaaromtrent dat niet zoo vol komen vast staat en voor die leerlingen kan het overgangs examen invloed uitoefenen. Dat is althans mijn ondervinding gedurende den tijd dat ik zitting heb in de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Doch al nam ik nu een oogenblik aandat dat overgangs examen een bloote formaliteit wasis het dan noodig het af te schaffen? De consequentie daarvan zie ik niet in. Curatoren zeggendat zij het overgangsexamenaangezien het een bloote formaliteit is, wenschen af te schaffen en ook Burg. en Weth. zeggen hetzelfde, maar ik zie de consequentie daarvan ab soluut niet in. Het is toch niet noodig alle formaliteiten af te schaffen, alleen omdat het formaliteiten zijn! Een forma liteit moet alleen dan worden afgeschaft, als men daarmee een voordeel verkrijgt, al is dat ook nog zoo klein. Nu is aan de afschaffing van deze formaliteit geen voordeel verbonden. Ik zie in elk geval niet. dat curatoren een voordeel daarvan hebben aangegeven en evenmin, dat Burg. en Weth. dat hebben gedaan en ik zelf weet er ook geen enkel te noemen. Doch al was nog eenig voordeel van de afschaffing aan te wijzenmoeten wij er dan toe overgaanook al zou zooals het College van het Dagelijksch Bestuur aantoont het ge neesmiddel eigenlijk erger zijn dan de kwaal? Wij krijgen dan voor een formaliteit een andere formaliteit van iets minder gehalte, en is het dan werkelijk de moeite waard die eerste formaliteit af te schaffen? Daarom, M. d. V., heel in het kort gezegd, zal ik tegen het voorstel van curatoren stemmen. De heer Fockema Andrew. M. d. V. De heer de Vries zegt: »Niet alle formaliteiten, die louter formaliteiten zijn, moeten worden afgeschaft". Ik zou denken, wanneer een for maliteit niet het minste nut heeft, dan moet zij worden afge schaft. Er zijn veel formaliteiten, die nut hebben juist in haar kwaliteit van formaliteit, maar dat is hier niet het geval. De heer de Vries zegt: «Gij moet mij bewijzen het nut van de afschaffing". Welnu, dat is, naar het mij voorkomt, gemak kelijk te doen. Vooreerst zijn de overgangs-examens een stoornis in het onderwijs. Zij nemen een aantal dagen in beslag, die anders aan het onderwijs zouden kunnen worden besteed. In de tweede plaats kunnen ze het vermoeden wekken, dat van dat examen iets afhangt. Dat is toch inderdaad niet het geval. Een examen is een pis aller; men moet in ver schillende gevallen wel overgaan tot examens, omdat er geen ander middel is, om te weten te komen, of personen, die men wil bevorderen, de noodige bekwaamheden hebben. Maar overal, waar een ander middel is, is een examen verkeerd. Men moet het niet van de toevallige helderheid van een jongmensch op een bepaald oogenblik laten afhangen, of hij zal worden bevorderd of niet. Men moet dus, waar men een ander middel heeft, het al of niet overgaan niet afhankelijk stellen van een examen, maar van feiten, die meer spreken dan een examen. Dat wilde ik den heer de Vries opmerken om te moti- veeren, waarom curatoren en leeraren eenstemmig meenen, dat het beter is het overgangs-examen af te schaffen. En nu een antwoord aan Burg. en Weth. Ik moet erkennen, dat het rapport van Burg en Weth. mij heeft leed gedaan. Daaruit spreekt een zeer geringe mate van vertrouwen in Curatoren. Het is misschien niet de bedoeling geweest dat uit te drukken, maar die geringe mate van ver trouwen spreekt er toch uit. Immers Burg. en Weth. zeggen «Curatoren zullen wel niet anders kunnen doendan het als eene formaliteit beschouwen en eenvoudig »fiat" zeggen". Met andere woorden: als aan curatoren de beslissing is gegeven, dan zullen zij die taak zoo eenvoudig opvatten, dat zij maar zullen zeggen »fiat". Dat is geen blijk van hooge mate van vertrouwen. Of wanneer zij een andere beslissing geven dan de rector en de leeraren, meenen Burg. en Weth. dan zal dat zijn op minder goeden grond. Dat is ook al weer een bewijs van weinig vertrouwen, wanneer men veronder stelt, dat Curatoren op slechte gronden een beslissing zullen geven. Hoe verkeerd het zou wezen, wanneer het denkbeeld van Burg. en Weth. doorging, zal misschien den Raad het best duidelijk worden, wanneer ik zeg, dat zoodra het rapport van Burg. en Weth. bekend was, de rector zich naar mij heeft gespoed en mij heeft gezegd: »Wat ben ik geschrokken van dat rapport. Ik hoop, dat u zal kunnen voorkomen, dat de Raad daarmee meegaat." Ik heb toen gezegd, daar wel hoop op te hebben. Als ik eenvoudig vertel hoe de zaken gaan, dan zullen Burg. en Weth. volkomen begrijpen, waarom we meenen, wel degelijk compe tent te zijn en waarom we meenen, dat het beter is, dat de beslissing ligt bij curatoren dan bij rector en leeraren en waarom de rector die meening deelt. Tot nu toe is van de overgangsexamens heel weinig notitie genomen. We zijn er geregeld bij geweest, maar de beslissing is niet genomen naar dat examen. Het voorstel, dat nu ge daan wordt, wordt niet gedaan zooals Burg. en Weth. zich dat voorstellendoor de leeraren, die oordeelen met kennis van zaken; neen, inderdaad niet. Er is bijna nooit een leer ling onvoldoende voor alle vakken; zoo een brengt het niet verder dan de eerste klasse. Wanneer een leerling bijv. on voldoende is voor Latijn en Grieksch, dan weten dat twee leeraren. Die twee leeraren rapporteeren in de vergadering van rector en leeraren en daar wordt misschien met de meer derheid van één stem beslist niet door de menschen, die het uit eigen waarneming wetendoor die twee leeraren in Latijn en Grieksch, maar ook door andere leeraren, die meer of minder hechten aan hetgeen deze of gene docent zegt. Zoo komt het voorstel tot stand; dat voorstel wordt ge motiveerd, en dat krijgen curatoren schriftelijk gemotiveerd in handen. Nu kan er wel iets zijn in de motieven dat de aandacht trekt en dat curatoren er toe brengt eenige vragen te doen. Curatoren hebben bij de overweging van dit voorstel tot hun beschikking de lijsten, waarop de resultaten van de studie van den jongen man gedurende den geheelen cursus zijn blootgelegd. Wanneer curatoren nu het voorstel aldus hebben overwogen, dan noodigen zij den rector en de leeraren uit, met hen te vergaderen en dan wordt daar in dezen geest gehandeldDe voorzitter vraagt b.v.Er is een voorstel om van de eerste klasse alle leerlingen op twee na te laten overgaan; verlangt nu een van de leeraren daaromtrent een opmerking te maken? Dan maakt somtijds een leeraar een opmerking; maakt niemand een opmerking, dan blijkt het wel, dat allen het er mee eens zijn. Maakt iemand een opmerking, dan ont spint zich daarover allicht een discussie, die door den presi dent van het College van curatoren wordt geleid en als dan zoo met den rector en de leeraren het geheele voorstel voor alle klassen is doorloopen, worden de leeraren bedankt voor hun aanwezigheid en wordt de rector uitgenoodigd nog een oogenblik te blijven. Dan wordt den rector gevraagd, of hij in het bijzonder nog wat betreffende de voordracht heeft op te merken. Daaruit blijkt, dat curatoren precies alle inlichtingen krijgen, die ook de leeraren en de rector krijgen. Nadat zij die inlich tingen hebben ontvangen, kan hun somtijds blijken, dat er toch in deze of gene richting de bijzondere invloed van een of anderen leeraar of een bijzondere opvatting van een van hen heeft gewerkt. Het kan dan zijn dat de zaak somtijds beter behartigd wordt, indien van het. voorstel wordt afgeweken. Ik zal niet zeggen, dat dat vaak gebeurt, want er heerscht en zooals dat tot nu toe is mag dat ook tusschen de leeraren en curatoren een verhouding van wederzijdsch groot vertrouwen. Uit hetgeen ik gezegd heb blijkt dus wel, dat niet curatoren oordeelen zonder grond en rector en leeraren met grond. Integendeelalle gronden, die rector en leeraren hooren, hooren curatoren ook. Toen de rector mij over de zaak sprak, zeide hij mijHet zou allerongelukkigst zijn, als het denkbeeld van Burg. en Weth. opging, want er moet blijven een appèl van de beslissing van den rector en leeraren, een beslissing, die somtijds met één stem meerderheid kan worden genomen. Het is niet goed, dat van één stem het lot van jonge men schen afhangt. Nu ik zoo heb uitgelegd, hoe de zaak tot nu toe ging, en hoe de zaak wel zal blijven gaan, twijfel ik niet, of Burg. en Weth. zullen wel met mij van oordeel zijn, dat wij op het allerzorgvuldigste zullen te werk gaan, als de beslissing bij curatoren blijft. Zij zullen het wel met mij eens zijn, dat als het overgangsexamen vervalt hetgeen ik op de door mij aangehaalde gronden blijf verdedigen en hetgeen ook alle leeraren en curatoren wenschen het 't beste is dat de cura toren de beslissing houden. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord Zoo niet dan zal ik de vrijheid nemenom naar aanleiding van wat de beide heeren in het midden hebben gebracht iets te zeggen. Ik wil beginnen met een punt, dat ik eigenlijk als een persoonlijk feit zou kunnen beschouwen, een persoonlijk l feit ten opzichte van Burg. en Weth., ten minste tot op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 6