DONDERDAG 21 DECEMBER 1905. 187 den dienst heeft verkregen, of dat deze daardoor zeer toege nomen is. Nu zegt de heer Juta: »De heer Velthuyzen is zijn huis dokter eerst sedert een klein jaar", maar het kan den heer Juta bekend zijn, dat wanneer de eene dokter een patiënt over neemt van een anderen dokter, er dan meestal bij gezegd wordt: »De toestand van den patiënt is zus of zoo". Dan heeft die dokter gegevens, en dit is ook in dit geval geschied. Verder heeft de heer Juta gesproken van een klap in het aan gezicht geven van den Directeur. Het zij verre van mij dit te doen. Ik trek zelfs niet in twijfel de menschlievendheid van den Directeur; maar daar loopt het hier niet over; het geldt een zaak van recht en billijkheid. Had de Directeur gezegd: »We zullen dien man het vol pensioen maar geven", en het kwam mij voor, dat hij het van rechtswege niet moest hebben dan zou ik zeggen, dat de Directeur te goed was en het niet willen toestaan. We hebben hier maar één deskundige in den Raad: den heer Meulemanen die heeft in de vorige zitting verklaard, dat de geneesheeren in zoo'n geval niet verder konden gaan, dan wat door de stadsdoctoren is geconstateerd, en dat dit voldoende wasom het goed recht van Riethoven voor vol pensioen te billijken. Dat, gevoegd bij de verklaring van zijn huisdokter, is voor mij voldoende om aan te nemen, dat hij door den dienst zijn ziekte heeft gekregen, en dat is ook voor mij ook voldoende om, tegen het laatste rapport van den directeur in, vol te houden, dat die man zijn volle pensioen moet hebben. De heer Juta. M. d. V.nog een paar woorden. Allereerst over het feit, dat niet met Riethoven zou zijn gesproken; in het rap port staat te lezen«Kort voor en kort na 1 September heb ik herhaaldelijk met Riethoven gesproken en hem gezegd, hoe groot zijn pensioen zou zijn enz." Dit is dus eenigszins in strijd met hetgeen de heer Sijtsma zegt, dat niet met Riethoven gesproken is. Voorts lees ik in het rapport: »Hij heeft er tegenover mij nooit op gezinspeeld, dat hem in dienst eenig ongeval is overkomenof dat hij eenige aanspraak op hooger pensioen zou hebben. Dat denkbeeld is bij den man misschien eerst kort geleden opgekomen, maar in elk geval na 1 Sept. 1905." Voorts wensch ik even iets te zeggen van dat lidmaat schap van «Patrimonium." Eén van de 2 heeren heeft ongelijk: öf de Directeur van de Gasfabriek, die dat geïnfor meerd heeft, öf de heer Sijtsma, die dat ook geïnformeerd heeft. Maar ik zou zoo zeggen, dat dit een zaak is van onder geschikt belang, want dat maakt voor de kwestie, die hier principieel beslist moet wordenniets uit. De heer Sijtsma zegt, dat die man vroeger van tijd tot tijd wel meer stoker is geweest en dat hij later, als hij toen niet van zeer goed gedrag was geweest, dan toch niet vaste stoker zou zijn geworden. Ziet, M. d. V., nu komen wij weer op het punt, dat ik zoo graag verzwegen zou hebben, juist in het belang van Riethoven zelf. Maar om die bewering van den heer Sijtsma te weerspreken, kan ik niet zwijgen. De heer Sijtsma heeft het echter zelf kunnen weten, want hij heeft toch zonder twijfel kennis genomen van den inhoud van dat rapport. Niettegenstaande dat Riethoven zich niet goed ge dragen heeft, is hij toch weer eens als tijdelijk winterstoker aangenomen. Vermoedelijk heeft de Directeur van de Gas fabriek zich door de smeekingen van dien man laten ver murwen. Men weet, hoe dat gaat. Zoo iemand vraagt dikwijls «als je belieft", met het oog op vrouw en kinderen, «weer in dienst te mogen komen"; hij belooft goed op te zullen passen en vraagt, of men het niet weer eens met hem zou willen probeeren. Hoe gaat dat dan? Dan zegt de Directeur: «Als ge je nu in den vervolge goed gedraagt, dan zullen wij het verleden met den mantel der liefde bedekken." Zoo is ook de man later als vaste stoker aangenomen, maar om daaruit nu beslist de gevolgtrekking te maken, dat die man zich vóór dien tijd als tijdelijk hulpstoker zoo goed en onberispelijk heeft gedragen, dat gaat toch niet aan. Ik meen, dat ik dat hier niet onvermeld mocht laten. De heeren zullen dat rapport wel gelezen hebbenen ik ,!^er liever niet mee, waarom Riethoven indertijd als tijdelijk hulpstoker van de Gasfabriek is verwijderd en gedurende een paar jaar niet meer aangenomen is. Dat is echter niet geweest, omdat hij zich zoo onberispelijk goed had gedragendat moet ik beslist tegenspreken. Dat hij weder is aangenomenis een bewijs voor het medelijdend hart van den Directeur, die zich heeft laten vermurwen door argu menten van dien man. De heer P. J. Mulder. M. d. V. Ik kan mij geheel vereenigen met het rapport van den Directeur van de Gasfabriek. Ik vind, dat hij werkelijk veel consideratie gebruikt heeft. Als men het stuk nu eens goed leest, dan kan ik werkelijk niet begrijpen, dat er heeren zijn, die het volle pensioen zouden willen geven. Zooals de heer Juta terecht heeft gezegd: men heeft bij dien man veel door de vingers gezien. De heer Sijtsma. M. d. V., ik wensch nog even een paar woorden te zeggen naar aanleiding van wat de heer Juta I heeft gerepliceerd. In de eerste plaats: «Wat doet het er toe", zegt de heer Juta, «of die man lid van «Patrimonium" is geweest." Natuurlijk niets, maar het wordt in het rapport tegen hem uitgespeeld. Ik heb het in het ledenboek mogen nazien en het bleek, dat van 1884 af do naam Riethoven er niet in voorkwam. Dat is een bewijs, dat de inlichtingen van den Directeur niet juist waren. Als dat nu ter sprake komt, is dat dus niet mijn schuld, maar de schuld van het rapport. In de tweede plaats heb ik niet gezegd, dat die man een rein leven heeft geleid, maar ik vraag: «Kan hetgeen die man gedaan heeft invloed hebben gehad op zijn kwaal?" Dat kunnen de geneesheeren uitmaken, of hij die hartkwaal bijv. gekregen heeft door het gebruik van sterken drank. Als de geneesheeren zeggen »ja", dan leg ik mij er bij neer, niet wanneer de heer Juta het veronderstelt. Maar dat hebben de geneesheeren nu niet verklaard. Zij zeggen alleen«Vrij waar schijnlijk is het door den dienst gekomen." Nog eens en met nadruk dat is, gehoord o. a. dr. Meuleman, voor mij een vol doend bewijs, dat de man door den dienst werkelijk dat ge brek gekregen heeft, en nu meen ik volkomen gerechtigd te zijn, vol te houden, dat het geheele pensioen hem toegekend moet worden. Noch het rapport, noch de heer Juta hebben mij van het tegendeel overtuigd. De Voorzitter. Nadat de heer Meuleman zal hebben ge sproken, wilde ik de discussies nu wel sluiten. Wij hebben nu toch voldoende het pro en contra gehoord. De heer Meuleman. M. d. V. Ik vind, dat de geheele discussie van de rechte baan is geraakt door het rapport. Wij hebben met de moraliteit van dien man niets te maken. De vraag is slechts, of hij zijn gebrek gekregen heeft door den dienst. De stadsgeneesheeren zeggendat dit vrij waarschijn lijk is; en nu zou mijn standpunt zijn, ook hier den regel te laten gelden: „in dubiis pro reo", en dus te beslissenten gunste van den werkman. De Voorzitter. Ik zou wel even willen antwoorden op de argumenten door den heer Meuleman aangehaald. Het komt mij voor, dat er wel iets waars is in zijne bewering, dat het hoofdzakelijk aankomt op een uitlegging van de bepalingen der verordening en ik wil er nog aan herin neren dat in het rapport van den Directeur van de Gas fabriek door dezen er op gewezen wordt, hoe te dien aan zien door den Rijkspensioenraad gehandeld wordt. Het volle pensioen wordt alleen toegekendwaar een ongeval aanwezig is geweest en waar dus het bewijs kan worden geleverddat bepaaldelijk het ongeval den man voor den dienst tijdens den dienst ongeschikt heeft gemaakt. De Rijkspensioenraad weet ook wel, dat de dokters overigens niet verder kunnen gaan dan te zeggen, dat er, anders dan bij ongevallen, een vrij groote waarschijnlijkheid bestaat omtrent het tijdstip van het ontstaan der ziekte en desniettemin eischt hij zekerheid en kent dus alleen het volle pensioen toe, waar een ongeval heeft plaats gehad. Met het oog op de financiën van de gemeente is het ook beter, hier niet verder te gaan, dan het Rijk doet. En aangezien er hier geen ongeval is geweest, heeft men niet het bewijs, dat art. 3d. toepasselijk is en het volle pensioen zou moeten worden toegekend. De heer Meuleman. M. d. V. Na hetgeen ik in het rapport gelezen heb aangaande den regel, in dergelijke zaken door den Rijkspensioenraad gevolgd, wil ik even verklaren, dat ik mij bij het gevoelen van Burg. en Weth. kan neerleggen. Alleen wensch ik van deze gelegenheid gebruik te maken, om er op te wijzen, hoe gewenscht het ware, indien de be paling werd ingevoerddat alle werklieden, in dienst der ge meente, bij hunne aanstelling, gekeurd werden. De Vl orzitter. Wij zullen uw wenken gaarne ter harte nemen en ik neem acte van uw verklaring, dat mijn op vatting van art. 3d. ook de uwe is. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Witmans, in stemming gebracht, wordt met 17 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenVergouwen, van der Lip, Driessen, Fockema Andrete, Bosch, Bots, A. Mulder, de Boer, Ilassel- bach, Le Poole, Juta, P. J. Mulder, Korevaar, de Vries, Zaalberg, van Hamel, Meuleman. Voor stemmen de heeren: van der Eist, Zwiers, Witmans, Sijtsma, van Tol, van Gruting en Fokker. Overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. wordt daarop zonder hoofdelijke stemming afwijzend op het verzoek beschikt. V. Voorstel om de verlengde Hansenstraat, tusschen de Groenoordstraat en de z. g. Brugstraat, kosteloos in eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen. (Zie lng. St. n». 291). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 5