3
grootste burgers, welke tevens tot sieraad zal strekken van
de gemeente, terwijl het te verwachten bezoek van vreemde
lingen zoowel bij de onthulling als tijdens de tentoonstelling
die minstens gedurende twee maanden zal geopend blijven,
aan vele neringdoenden ten goede zal komen;
dat zij reeds zeer belangrijke bijdragen mocht ontvangen
van stadgenooten en vreemdelingen, doch dat de reeds toe
gezegde inkomsten ontoereikend zijn voor de te verwachten
uitgavenverbonden aan eene herdenking, Rembrandt waardig
dat het belang van haar streven werd erkendzoowel door
de bijdragen van particulieren als door de Memorie van ant
woord op de Staatsbegrooting voor 1906. Hoofdstuk Vwaarbij
door de Regeering eene Rijksbijdrage van twee duizend gulden
wordt voorgesteld;
dat, waar de Regeering op deze wijze het voorbeeld geeft
er te meer aanleiding is voor de Gemeente om het streven
der Vereeniging te steunenwaar hierdoor én de Gemeente
in het bezit komt van een belangrijk kunstwerk, én voor
verschillende harer ingezetenen hierdoor direkte voordeelen
zijn te verwachten;
redenen, waarom het bestuur, overtuigd, dat het hier
inderdaad een gemeentebelang geldtmet vertrouwen ver
zoekt, ook van Gemeentewegen het streven der Vereeniging
om op waardige wijze den geboortedag van Leiden's grooten
burger te herdenken, te steunen door eene subsidie van twee
duizend gulden.
Hetwelk doende, enz.
namens het bestuur voornoemd
J. C. O vervoorde Voorzitter.
W. Martin, Seeretaris.
Leiden, 7 Dec. 1905.
N°. 12. Leiden, 30 December 1905.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij geene bedenkingen heeft tegen
1° de rekening, dienst 1904, van het Roomsch Katholiek
Armbestuur,
2° de rekening, dienst 1904, van het Roomsch Katholieke
Wees- en Oudeliedenhuis,
3° de begrooting, dienst 1906, van het Roomsch Katholiek
Armbestuur
4° de begrooting, dienst 1906, van het Roomsch Katholiek
Wees- en Oudeliedenhuis,
5° de begrooting, dienst 1906, van het College van Vrouwen-
Kraammoeders,
6° den suppletoiren begrootingsstaat, dienst 1905, van het
Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwen
huis,
7° de begrooting, dienst 1906, van laatstgenoemde instelling.
Zij adviseert U derhalve die rekeningen en begrootingen
goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën
N°. 13. Leiden, 2 Januari 1906.
Het U bekende voorstel van de heeren Sijtsma, van der Eist
en Fokker, tot wijziging van art. 6 der verordening van 20
Maart 1902, regelende het verleenen van wachtgeld en pensioen
aan gemeente-ambtenaren, waarvan de inhoud U in extenso
werd medegedeeld in de Raadszitting van 21 December 1.1., kan
ook na ernstige overweging niet door ons college worden
ondersteund.
De voorstellers zijn van oordeel, dat de deskundige voorlich
ting, welke ons college moet worden verstrekt, alvorens te
beslissen of de gevallenbedoeld sub litteris c. en d van art. 3
aanwezig zijn, beter zal zijn, wanneer de betrokken ambtenaar
de bevoegdheid heeft, om, als hij dit noodig acht, een derden
door hem aan te wijzen geneeskundige aan het onderzoek te
doen deelnemen.
Hiertegen nu bestaat onzerzijds principieel bezwaar. Waar
het hier geldt eene beschikking over gelden van de ge
meente, daar komt het ons voor, dat op die beslissing geen
invloed mag worden uitgeoefend door andere dan door door ons
college aangewezen deskundigen. De ons verstrekte voorlich
ting behoort zoo objectief, zoo onpartijdig mogelijk te zijn, en
zonder nu onzerzijds den door den betrokken ambtenaar aan
te wijzen deskundige reeds bij voorbaat van partijdigheid te
willen verdenken, zoo meenen wij toch, dat diens oordeel
uitteraard niet zoo objectief zal kunnen zijn als dat van twee
stadsgeneesheeren, die voor het eerst met een onderzoek van
den betrokkene worden belast, nog daargelaten, dat het uit
een algemeen menschelijk oogpunt niet meer dan natuurlijk
zou zijn, dat de huisdokter, die den patiënt behandeld heeft
en met hem en zijn omstandigheden van nabij bekend is, ook
maar bij den geringsten twijfel, dezen in den voor zijn
patient gunstigsten zin zou wenschen op te lossen.
Daarbij vergete men niet, dat niets dengene, die op pen
sioen aanspraak maakt, belet bij zijn aanvrage om pensioen
tevens eene geneeskundige verklaring van zijn huisdokter over
te leggen. Maar geheel iets anders is het van die geneeskun
dige verklaring kennis te nemen, dan den geneeskundige zelf
aan het onderzoek te doen deelnemen, waarbij hij misschien
meer dan wenschelijk is op het oordeel der beide stadsgenees
heeren zou kunnen intluenceeren.
Meenen wij dus de door de heeren Sijtsma c.s. voorgestelde
wijziging bepaaldelijk te moeten ontraden, ook overigens komt
ons wijziging van art. 6 der pensioensverordening geheel over
bodig voor. Immers ook daar, waar het gevoelen van de beide
geneesheeren uiteenloopt, kan van een eigenlijke staking van
stemmen geen sprake zijn, omdat toch altijd de beslissing aan
ons college, en in hoogere instantie aan den Raad blijft.
Mocht evenwel Uwe Vergadering iets voor het door de
heeren Sijtsma c.s. aangevoerde argument gevoelen, dat bij
aanwijzing van 3 geneesheeren staking van stemmen onder
de geneesheeren zelf wordt voorkomen, dan zouden wij ons
wel bij zoodanige wijziging der verordening kunnen neerleg
gen, dat in plaats van twee, drie geneeskundigen werden be
noemd mits dan echter ook die derde geneesheer zij een door
ons college aangewezen stadsgeneesheer.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 14. Leiden, 2 Januari 1906.
Bij het hierbij overgelegd schrijven verzoeken ons curatoren
van het gymnasium de noodige stappen te doen om tot eene
wijziging van de regeling van de vacaritiën aan het gymna
sium te geraken. Ten einde versnippering van den cursus tegen
te gaanstellen zij nl. voor de Paaschvacantie met één week
te verlengen en daarentegen de Pinkstervacantie in te krimpen.
Aangezien daartegen onzerzijds geen bezwaar bestaat, geven
wij U in overweging tot de door curatoren voorgestelde
wijziging van art. 4 der verordening van 5 Juni 1879 (Gem.
Blad n°. 3) over te gaan
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 23 December 1905.
Krachtens art. 4 der verordening van den 5en Juni 1879,
«betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymna
sium der Gemeente Leiden" zijn er vier vacantiëneene van
ongeveer zeven wekeneindigende met den aanvang van het
nieuwe schooljaar, eene van ongeveer twee weken met Kerst
mis, twee van ongeveer één week, met Paschen en Pinksteren.
Naar onze meening leidt de Pinkstervacantie, ingevoerd
vóór dat de tegenwoordige eindexamens bestonden, thans,
nu ook gedurende de eindexamens de lessen maar gedeeltelijk
gegeven wordentot een te groote versnippering van den
cursus.
De toch al niet lange tijd tusschen de Paaschvacantie en
de groote vacantie wordt nu nog eens tweemaal onderbroken,
eerst door de Pinkstervacantie en dan door het eindexamen.
Het komt ons wenschelijker voor de Paaschvacantie te
verlengen en de Pinkstervacantie in te korten.
Curatoren achten het dus gewenscht dat art. 4 aldus
wordt gewijzigd
dat het luidt:
artikel 4. »Er zijn vier vacantiëneene van ongeveer
zeven wekeneindigende met den aanvang van het nieuwe
schooljaar.
eene van ongeveer twee weken, met Kerstmis;
eene van ongeveer twee weken met Paschen en een van
vier dagen met Pinksteren."
En hebben de eer Uw college te verzoeken stappen te
doen om tot de gewenschte wijziging te komen.
Curatoren van het Gymnasium.
Fockema Andre.®, Voorzitter.
P. E. Briët, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
N°. 15. Leiden, 3 Januari 1906.
In ons antwoord op de opmerkingen in het Sectie-verslag
naar aanleiding van Volgn. 22 der gemeente-begrooting voor
1906, werd een voorstel tot wijziging der desbetreffende ver
ordening door ons in uitzicht gesteld, indien de genomen
proef met een vermindering van het aan het slachthuis voor
volwassen geslachte runderen en voor geslachte varkens ge-