DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905.
171
adviseerendus als president van die Commissie heb ik
niet over het amendement te spreken.
Alleen wil ik een amendement indienen, dat al in het
stuk van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen
staat, maar dat van veel minder belang is en waaraan wij
ook niet zooveel hechten, omdat het eenvoudig is een kwestie
van redactie. Wij blijven van meening, dat inderdaad in
het 4de lid moet staan: «Voorts worden zeven plaatsver
vangers benoemd op dezelfde wijze als de leden", want
«aanwijzen" is nu eenmaal iets anders dan benoemen. Men
wil spreken van benoemen, en het bezwaar, dat Burg. en
Weth. hebben tegen onze redactie, bestaat niet, want
wanneer men zegt: Voorts worden zeven plaatsvervangers
benoemd, dan zegt men, dat ze benoemd worden en wel
hoe, namelijk op dezelfde wijze als de leden. Willen nu
Burg. en Weth. liever lezen: «Voorts worden zeven plaats
vervangers benoemdzij worden benoemd op dezelfde wijze
als de leden".mij ook welmaar laten wij spreken van
benoeming en niet van aanwijzing. Het is eene quaestie van
redactie van niet heel veel gewicht, maar die ik pour acquit
de conscience meende in het midden te moeten brengen.
De Voorzitter. Ik sluit mij geheel aan bij wat door de ver
schillende sprekers is opgemerkt omtrent de minder geschikte
wijze, waarop het ingrijpend amendement van de Heeren Sijtsma
c. s. is ingediend. (Jok ik moet er tegen opkomen, dat, waar deze
concept-Verordening verscheidene maanden reeds in druk
aan de leden bekend was, waar zij nu voor de derde maal
op de agenda staat na telkens te zijn uitgesteld met het
uitgedrukt doel om de leden kennis te doen nemen van
gedrukte amendementen, thans onverhoeds een dergelijk
ingrijpend amendement wordt ingediend. Wat het amen
dement zelf betreft, de bezwaren daartegen in hoofdzaak
aangevoerd door den heer Aalberse kan ik volkomen deelen.
Maar overigens zijn er in het amendement nog enkele bij
zonderheden die wel de aandacht trekken, maar geen aan
beveling verdienen.
Zoo lezen wij: «De arbeidsbeurs wordt onder toezicht van
Burg. en Weth. beheerd door een bestuur van 7 leden en
plaatsvervangende leden"; nu kan éen Bestuur nooit bestaan
uit leden en plaatsvervangende leden, want de plaatsver
vangende leden komen alleen op, wanneer de leden ontbreken.
Verder wordt dan gevolgd de redactie van het artikel betref
fende de benoeming van een lid, dat Voorzitter zal zijnmaar dan
komt de quaestie, of de leden zullen gekozen worden door de
Kamers van Arbeid of door den Raad. Nu heeft de heer Aalberse
reeds terecht opgemerkt, dat men hier heeft een voorstel,
dat alleen bij wijze van proef zal werken en dat het daarom
de voorkeur verdient thans te volgen de wijze van benoemen
door Burg. en Weth. voorgesteld, nl. door den Gemeenteraad.
Wel heeft het Bureau voor Sociale Adviezen gewezen op de
wenschelijkheid om de benoeming te doen geschieden dooi
de Kamers van Arbeid, maar bij de uiterst geringe deel
neming aan de verkiezing voor leden van de Kamers van
Arbeid, is het zeker niet gebleken, dat die Kamers hier een
uitgebreid gedeelte van de arbeiders-bevolking vertegenwoor
digen, en dus komt het mij niet gemotiveerd voor, aan een
dergelijk college, dat bij zoo beperkte keuze wordt samen
gesteld, deze macht te geven. Om die reden kan ik met hot
beginsel van het amendement niet medegaan. Eindelijk wordt
ook door het amendement gepraejudicieerd omtrent de plaats,
waar de beurs gevestigd zal worden, want het amendement
wil, dat de Raad het lokaal zal aanwijzen.
Wanneer wij te doen hebben met eene definitieve regeling,
kan dit ook zeer goed geschieden, maar op het oogenblik,
nu het welslagen van de proefneming daarvan afhangt, dat
genomen wordt een lokaal, dat beschikbaar is, terwijl tevens
beschikbaar is de daar aanwezige ambtenaar, geloof ik, dat
het geen aanbeveling verdient om de regeling over te nemen
door het amendement voorgesteld. Het geheele stelsel van
Burg. en Weth., dat berust op eene proefneming, strijdt met
het in het amendement belichaamd denkbeeld, dat de Raad
het lokaal zal aanwijzen. Daarom kunnen Burg. en Weth. in
dat opzicht ook niet medegaan met het amendement.
Wat nu betreft het amendement van de Commissie voor
de Huishoudelijke verordeningen, deze Commissie wenscht
zich bij slot van rekening te bepalen tot het voorstel om in
art. 2, 4de lid in plaats van het woord: «aangewezen" te
lezen«benoemd". De Voorzitter van de Commissie heeft zelf
gezegd, dat hij het amendement niet van overwegend belang
acht, maar dat hij het rationeeler vindt hier te spreken
van «benoemd". Het komt mij voor, dat men door aanneming
van het amendement eene minder fraaie redactie zal verkrijgen,
want dan zal tweemaal achter elkander worden gesproken van
benoemd. Er staat dan: «Voorts worden 7 plaatsvervangers
benoemd, die op dezelfde wijze worden benoemd als de leden".
Wanneer wij spreken van plaatsvervangers, die aangewezen
worden, dan wil dit in de gebezigde redactie zeggen, dat zij
«aangewezen" worden tengevolge van benoeming. En daarom
geloof ik, dat het voldoende is te zeggen, dat die plaatsver
vangende leden worden aangewezen.
De heerFocKEMA Andre/e. Maar het amendement luidt anders.
De Voorzitter. Ja, dat is in zooverre juist; de Commissie
wil niet lezen gelijk ik aangaf en zooals oorspronkelijk is gewild,
maar slechts éénmaal het woord «benoemen" gebruiken. De
wijziging komt mij echter voor niet zoo overwegend te zijn, dus
zoudt U ook kunnen meegaan met de uitlegging, dat hier
wordt gesproken van «aanwijzen" bij wijze van benoemen.
De heer Fockema Andre/e. Ik geloof, dat U ook onze redactie
zoudt kunnen overnemen, omdat die mooier is. De vraag is
nu, wie het meegaandst is.
De Voorzitter. Wij zijn bereid meegaand te zijn en nemen
het amendement van de Commissie over.
De heer Vergouwen. Ik zou gaarne eene vraag doen naar
aanleiding van een deel van het amendementdat namelijk
in hoofdzaak ten doel heeft, om de leden van de arbeidsbeurs
te doen aanwijzen door de Kamers van x\rbeid. De Kamers
van Arbeid zijn Rijks-instellingen, de leden worden krach
tens een Rijkswet benoemd; kunnen wij nu wel als Gemeente
raad aan de leden van de Kamers van Arbeid een last opleg
gen? En veronderstel, dat zij dien last op zich wilden nemen,
zouden zij dan hunne bevoegdheid niet te buiten gaan en niet
hetzelfde gevaar loopen, als zij indertijd reeds geloopen hebben,
toen zij een soort congres wilden houden en hun er op gewezen
is, dat de voorzitters en de secretarissen gerust daarheen
konden gaan, maar dat zij daar alleen zouden zijn qua personen,
maar in het geheel niet qua voorzitter of secretaris, want dat
zij dan hunne bevoegdheid zouden te buiten gaan.
Maar overigens komt het mij toch ook wenschelijk voor,
dat de verkiezing van de Bestuursleden geschiedt door den
Raad, en wel hierom. De heer van der Eist zeide, dat de leden
van de Kamers van Arbeid eenmaal het vertrouwen hebben
van de betrokken personen, maar ik meen, dat de leden
van den Raad ook wel eenig vertrouwen hebben van de bur
gerij; en wanneer wij vergelijken het aantal stemmen, waar
mede de leden van de Kamers van Arbeid worden gekozen
met het het aantal stemmen, waarmede de leden van den
Gemeenteraad worden gekozendan geloof ikdat het ver
trouwen van de burgerij in dezen nog wel iets grooter is,
waartoe ik even memoreer, dat er leden in de Kamers van
Arbeid zijn, die zijn gekozen met vier stemmen.
De Voorzitter Wat betreft de opmerking van den heer
Vergouwen, dat wij aan een Rijks-college niet zouden kunnen
opdragen een keuze, die het niet bij Rijkswet is opgelegd,
is misschien juist, maar ik mag toch opmerken, dat wij telkens
dergelijke dingen doen, want wij dragen dikwijls in onze
contracten, bij het benoemen van deskundigen, de aanwijzing
van een derde op aan den kantonrechter, die niet verplicht is
eene dergelijke opdracht te aanvaarden, en het is dan ook
geheel vrijwillig, wanneer hij dat doet. Zoo geschiedt het ook
heel dikwijls, dat in regelingen van particulieren aan een
kantonrechter of rechtscollege iets wordt opgedragen, waaraan
die zich niet behoeven te houden.
Dus in zooverre geloof ik niet, dat dit een bezwaar is. Maar,
zouden de leden van de Kamers van Arbeid zich aan de keuze
willen onttrekken, dan geloof ik ook niet, dat er veel tegen
te doen zou zijn.
De heer van der Elst. Een enkel woord wensch ik te ant
woorden op de tegen het amendement in het midden gebrachte
bezwaren. Er is o.a. gezegd, dat het maar een proef is, maar
ons voorstel is er juist op gebaseerd, dat, al moge dit ook
een proef zijn, die proef zoo goed mogelijk moet worden ge
nomen omdat anders het groote gevaar bestaat van niet slagen.
Hier geldt, zooals ik reeds heb gezegd, en waarop ook het
Centraal Bureau voor Sociale Adviezen uitdrukkelijk heeft
gewezen, dat alles afhangt van het begin.
Nu heeft de heer Aalberse ons verweten, dat wij zoo laat
met dit amendement zijn gekomen. Ik kan mij echter niet
begrijpen, dat iemand, die het advies van het Centraal Bureau
heeft gelezen, een oogenblik er aan heeft kunnen twijfelen,
dat er in den Raad stemmen zouden opgaan om het derde
lid van art. 2 te veranderen. Want wanneer de zaak niet
door de patroons en door de werklieden zelve in de hand
wordt gewerkt, dan zal zij ook niet slagen. Het kan zijn, dat
wij met de indiening van het amendement wat lang hebben
gewacht, maar het had ook op den weg kunnen liggen van
andere leden, om een dergelijk amendement in te dienen. Het
blijkt echter nu, dat wij alleen hebben gestaan, doch dit
kunnen wij niet helpen. Ieder evenwel, die de stukken heeft
gelezen, staat niet onvoorbereid voor het voorstel, dat wij
hebben ingediend.
De heer Witmans. Ik zou het woord niet hebben gevraagd
over het amendement, waar ik voor zal stemmen, wanneer
ik er niet op had willen wijzen, dat het blijkbaar aan de