DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905.
167
Leeskamer niet zal opengesteld zijn, hetgeen ook inbreuk
op de Zondagsrust zou makenen dat mag toch niet. Ook
Burg. en Weth. hebben in dienzelfden zin een argument aan
gevoerd, waarom zij den Zaterdag niet prefereerenwant
zeggen zij, als men dan op Zondag wil uitgaan, zal men ge
noodzaakt wezen op Zondag te reizen.
Ik zou zeggenwanneer wij op Maandag vergaderen en
wij zijn des Zondags uit geweest, dan worden wij ook ge
noodzaakt op Zondag terug te keeren, en wij moeten dus dan
dien dag ook reizen, tenzij wij des Maandags vroeg op reis
konden gaan, wat niet altijd zou kunnen. In dit geval wordt
het dus ook weer een inbreuk op de Zondagsrust. Nu zeggen
Burg. en Weth., dat het bezwaar van de leden, die op Maandag
de Vergaderingen van de Koninklijke Academie van Weten
schappen willen bijwonen, gemakkelijk is te ondervangen
door de toezegging, dat de Raad in den regel niet zal worden
bijeengeroepen op de dagen, waarop de Academie vergadert.
Er kunnen echter ook zaken van spoedeischenden aard voor
komen, die het vergaderen op een bepaalden Maandag nood
zakelijk maken en dan zal het een voor het ander moeten
wijken, een botsing van belangen zou er het gevolg van
kunnen zijn. Bovendien, wanneer men dit toezegt aan wel
licht een viertal heeren, die leden zijn van de Academie, dan
moet men ook andere leden terwille zijn, die om andere redenen
des Maandags weieens verhinderd zijn. Zoo hebben wij in
ons midden een ambtenaar van het Openbaar Ministerie van
het Kantongerecht, die soms tot half twee des Maandags
zitting heeft; die zou dus ook kunnen verhinderd zijn. Zoo
komt het mij voor, dat er tal van bezwaren zijn, die werkelijk
ernstige overweging verdienen. Daartegenover nu staat, zooals
U zegt, het andere bezwaar, dat het stenographisch verslag
niet voldoende is. Wat mij betreft, ik heb er zelden over te
klagen; een enkele maal moet ik er iets in veranderenmaar
niet dikwijls. Vroeger heb ik er nooit over hooren klagen,
maar nu, juist nu in den laatsten tijd de beoefening van de
stenographie zoo vooruit gaat, wordt deze klacht geuit. Zijn
er dan buiten de heeren, die op dit oogenblik het verslag
maken, geen andere heeren te krijgen? Is hieromtrent wel
een onderzoek ingesteld? De bezwaren omtrent het verslag
zijn voor mij echter niet zoo overwegend. Laat het steno
graphisch verslag soms wat te wenschen overlaten, laten wij
een enkele maai wat moeten veranderen, zooals het nu is
dunkt het mij nog al goed. En er staan tegenover dit ééne
bezwaar tegen het behoud van den Donderdag zooveel andere
bezwaren tegen eene verplaatsing op Maandag, dat ik niet
kan medegaan met een voorstel om er verandering in te brengen.
De heer Bosch. M. d. V. Ik hecht niet zoozeer aan den
Donderdag, omdat het is de traditioneele dag, dat ik daarom
met de bestaande gewoonte om op dien dag te vergaderen
niet zou willen breken. Mijn bezwaar tegen de voorgestelde
wijziging is geheel van persoonlijken aard. Mijne zaken laten
mij niet toe op Maandag de vergadering bij te wonen, en
alleen uit dien hoofde zal ik mij moeten verklaren tegen de
verplaatsing. Kan het gevonden worden door des avonds te
vergaderen, daartoe ben ik op eiken dag van de week bereid,
of wil men op Dinsdag of Woensdag vergaderen, mij ook
goed; des Maandags is het mij echter absoluut onmogelijk
hier te komen.
De heer Aalberse. M. d. V. Wanneer in deze zaak persoon
lijke overwegingen den doorslag mogen geven, dan mag ook
wel eens opgemerkt worden, dat er meerdere leden van den
Raad zijn, vroeger waren er nog meer, die des Donderdags
gedurende een groot gedeelte van het jaar met andere werk
zaamheden vast bezet zijn, en juist op Maandag veel beter
kunnen vergaderen. Wanneer men dus het gebied betreedt
der persoonlijke overwegingen, dan geloof ik, dat er voor den
Maandag al evenveel als voor den Donderdag is te zeggen.
Wat de heer Fockema Andrese opmerkte, dat des Donderdags
alle leden kunnen, dat is dus niet juist. Wanneer de Tweede
Kamer bijeen is, zijn er drie leden, die meer dan de helft van
het jaar verhinderd zijn op Donderdag de Vergadering bij te
wonen. Nu kan - dat geef ik toe het geval zich ook voordoen,
wanneer de Vergadering op Maandag wordt gesteld, dat dan
een paar leden eenige malen niet tegenwoordig kunnen zijn,
maar ik zou zeggen, dat een persoonlijke voorkeur voor den
een of anderen dag hier niet te zwaar mag wegen, want de
een zal liever den Donderdag, de ander liever den Maandag
kiezenuit de discussie is reeds gebleken, dat voor beide dagen
evenveel vóór als tégen is te zeggen. En dit zoo zijnde, komt
daardoor ook veel sterker op den voorgrond het eigenlijke
motief van het voorstel. En dan wil ik mij gaarne aansluiten
bij de opmerking, dat in de dagen dat hier de beroeps
stenografen niet aanwezig zijn, ook het verslag van het door
mij gesprokene herhaaldelijk alles te wenschen heeft overgelaten.
Het is mij meer dan eens gebeurd, dat ik uit het verslag zelf
absoluut niet wijs kon worden omtrent hetgeen ik zou hebben
beweerd, en dat ik er maar iets van heb gemaakt, om geen
onzin te laten staan. Dat is de zuivere waarheid. Wanneer ik düs
de zaak objectief bekijk, dan vind ik dit een sterk argument
voor den Maandag, waarom ik gaarne voor het voorstel van
Bqrg. en Weth. zal stemmen.
De Voorzitter. In aansluiting bij wat de heer Aalberse
als zijne persoonlijke ervaring medegedeeld heeft, wil ik,
hetgeen ik daar straks niet op den voorgrond heb willen
stellen, thans ook meedeelen, dat het mij wel is voorge
komen, dat ik tot in den nacht heb moeten zitten werken
om de talrijke hiaten aan te vullen, die in het uitgewerkte
verslag voorkwamen. En op de vraag, waarom dit aldus was,
kreeg ik ten antwoorddat de beroepsstenograaf een hulp
had, die hem niet goed ter zijde stond en het dan niet moge
lijk is, om het ontbrekende en onjuiste in het verslag ge
heel aan te vullen of te verbeteren. Een van de leden van
ons college heeft mij medegedeeld, dat hij eenmaal het ge-
heele stenogram heeft doorgeslagen, en zijne rede zelf ter neder-
schreef met deze bijvoeging: «dit heb ik ongeveer gezegd,
maar uit wat de stenograaf heeft opgeschreven, kan ik niet
wijs worden."
Dat zijn dingen, die ik niet op den voorgrond heb willen
stellen, omdat ik geen persoonlijk belang in de zaak wilde
mengenmaar tegenover hetgeen de heer Fockema Andreae
heeft gezegd, kan dat, dunkt mij, wel eenigszins opwegen.
En in gelijk opzicht geldt dat voor wat de heer Sijtsma
heeft gezegd. Wij wenschen de vergaderingen niet zoozeer
op den Maandag, maar de eisch mag worden gesteld, dat
men ons voorstel beoordeelt, uitgaande van het argument,
dat het stenographisch verslag meermalen zeer veel, zoo
niet alles, heeft te wenschen overgelaten, juist in tijden van
Kamerzitting.
De heer Van der Vlugt. M. d. V. Door U zelf is daar
straks gezegd, dat, indien er in de vergadering mochten
zijn, die volstrekt verhinderd zijn om in het vervolg op
Maandag te vergaderenU hen uitnoodigde daarvan hier
mededeeling te doen. Nu is «volstrekt" een heel kras woord
maar ik moet toch wel zeggen, dat wanneer de vergade
ringen in het vervolg op Maandag werden gesteld, het mij
voortaan uiterst moeilijk zou zijn de vergaderingen van den
Raad bij te wonen. En ik wil ook wel zeggen, waarom.Zoo
als de Vergadering weet, geef ik nog college, en voor die
colleges heb ik natuurlijk alleen kunnen beschikbaar stellen
de twee eenige werkdagen, waarop in den regel de Tweede
Kamer niet bijeenkomt, dat zijn dus de Zaterdag en de Maan
dag. Op Maandag kan ik voor mijn college geen ander uur
vinden dan in den namiddag, want ik geef een zoogenaamd
liefhebberij college, en alle vroegere uren zijn met verplichte
examen-colleges bezet. Ik zie dus geen kans om dat college
van den Maandagmiddag af te nemen en op een anderen tijd
over te brengen. Nu is het wel waar, dat voor mij als lid
van de Kamer op den Donderdagmiddag ook niet altijd te
rekenen valt, maar er is toch tusschen mijne verplichting
om op een college te komen en mijne verplichting om in
de Kamer tegenwoordig te zijn een groot verschil. Wanneer
ik niet in de Kamer ben, dan zijn er 99 anderen, die het
werk kunnen doen, maar wanneer ik niet op het college
komdan is er geen collegewant zonder mij kan dat col
lege niet gegeven worden. Vandaar dat ik veel meer ben ge
bonden op den namiddag van het college dan op de andere
namiddagen dat de Kamer vergadert.
Ik meen hiermede te hebben voldaan aan de uitnoodiging,
die door U zelf tot de leden is gericht.
De heer Sijtsma. De heer Aalberse heeft tegenover elkander
gesteld het bezwaar van de leden hier, die lid van de Kamer
zijn en het bezwaar van den heer Bosch, dat hij den Maandag
moet gebruiken voor zijne beroepsbezigheden. Nu geloof ik
toch niet, dat dat geheel gelijk te stellen is. Wanneer de
heer Bosch werkelijk den Maandagmiddag niet kan missen
wegens beroepsbezighedendan zal hij genoodzaakt zijn, wan
neer de zittingen op Maandag mochten worden gesteld, om
als lid van den Raad te bedanken; maar als de heer Aalberse
om de twee of drie weken de Kamerzitting verzuimt, dan
kan hij evengoed lid van de Kamer blijven. Die gevallen staan
dus niet gelijk, hetgeen wij wel even mogen bedenken.
De heer Juta. M. d. V. Het wordt voor mij moeielijk, om
in deze consequent te blijven en voor het voorstel van Burg.
en Weth. te stemmen. Waai' ik toch van den heer van der
Vlugt gehoord heb, dat hij, evenals de heer Bosch, absoluut
verhinderd is hij wilde het woord absoluut niet bezigen,
maar, zooals hij het heeft dóen voorkomen, is er toch niet
veel verschil om op Maandag de vergadering hier bij te
wonen, daar kan ik moeielijk consequent voor het voorstel
van Burg. en Weth. blijven stemmen, hoewel ik inderdaad
onderschrijf alles, wat door U, M. d. V., gezegd is over de
onvolledigheid van het stenographisch verslag. Ik moet hier dus
kiezen tusschen twee kwaden. Ik zou noch den heer Bosch
noch den heer van der Vlugt in onze vergadering willen missen.
1 Wanneer men den dag voor de Vergadering verzet, en het