DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905.
475
kennen van 50.als de verèeniging dan de andere
50.— er bij voegt, dan hebben zij zeker genoeg gedaan,
ook in de oogen van Burg. en Weth.
Dit amendement wordt niet voldoende ondersteund en kan
dus geen onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter. Dan wensch ik dit op te merken, dat de
heer Sijtsma bij zijne stelling toch uitgaat van een verkeerde
vooropstelling. Er wordt gezegd, dat wij niet bij alle subsidie
aanvragen ons de vraag stellen, of er een gemeentebelang
aanwezig is, maar daarop kunnen wij antwoorden, dat wij
dit steeds vragen; of, wil men eene andere uitdrukking, wij
vragen: bestaat er een erkende behoefte? En daarmede ver
valt de vergelijking met de teekenschool van den Roomsch
Katholieken Volksbond, omdat in dat geval bestond een
erkende behoefte blijkens het groot aantal scholieren, die de
school bezoeken, terwijl hier naar onze meening die behoefte
niet aanwezig is. Ook is dit geval niet te vergelijken met de
school tot opleiding van instrumentmakers, die verscheidene
jongelui van buiten trekt om onder de leiding van prof.
Kamerlingh Onnes tot instrumentmaker te worden opgeleid.
Maar daarvan kan hier geen sprake zijn, omdat bv. in Haarlem
en Hilversum en elders de kunst beter wordt geleerd dan
hier, zoodat deze cursus zeker geen jongelieden van buiten
naar hier zal trekken. Wij konden dus niet inzien, dat hier
werkelijk een erkende behoefte bestond; er zijn toch al niet
veel leerlingen en allerminst leerlingen van elders, waarom
wij geen vrijheid konden vinden eenig subsidie aan den Raad
voor te stellen. En ook gaan wij uit van het idee, dat waar
men met een dergelijke vraag komt, er ook eenig particulier
initiatief moet zijn, dat kan worden ontwikkeld. Waar echter
eene dergelijke Vereeniging zelve niet meer weet bijeen te
brengen, dan f22.59, kan niet worden gezegd, dat een sterk
particulier initiatief bestaat, dat van gemeentewege verdient
te worden aangemoedigd. Ik wil niet zeggen, dat er in ver
loop van tijd geen termen zullen kunnen ontstaan, waarin
Burg. en Weth. aanleiding vinden tot eene andere voordracht,
daaromtrent wensch ik mij niet uit te latenmaar waar op
het oogenblik aan de school in kwestie geen behoefte blijkt,
is er ook geen gemeentebelang, dat motiveert daaraan eene
bijdrage te geven.
De heer Vergouwen. In het algemeen heeft de heer Sijtsma
gezegd, dat wanneer dergelijke verzoeken bij den Raad in
komen, de Raad feitelijk heel goed zal doen die verzoeken
toe te staan en dus de gevraagde subsidies te verleenen. Ik
zou echter wel willen vragen aan den heer Sijtsma, waar wij
dan terecht moeten komen met onze belastingenwanneer
alle mogelijke verzoeken, die tot den Raad gericht worden,
en die van eenig belang zijn, hetzij uit een oogpunt van
lokaal belang, door den Raad moesten worden ingewilligd
en dus steeds subsidie moest worden verleend. Dit weten wij
toch: wanneer het blijkt, dat de Raad zoo goedwillig isdan
zal het aantal verzoeken om subsidie legio worden.
De heer Sijtsma. Mag ik den heer Vergouwen antwoorden,
dat wij toch iedere zaak op zich zelve kunnen beschouwen.
Ik heb hier deze zaak ook op zich zelve beschouwd. Ik vind
het in dit geval nuttig en goed, dat de Gemeente voor het
gevraagde doel subsidie zou geven.
En zoo kunnen er andere gevallen voorkomen, dat ik het
verleenen van subsidie niet wenschelijk zou achten, evenals
de meerderheid van den Raad op dit oogenblik het verleenen
van dit subsidie niet wenschelijk schijnt te achten. In de
toekomst zal misschien blijkendat ik ten aanzien van deze
zaak gelijk heb gehad en zal de Raad wellicht eene volgende
maal, wanneer er weer een verzoek om subsidie inkomt,
die subsidie verleenen.
De heer Fockema Andreas. M. d. V. Ik heb met veel ge
noegen gelezen de vermaning van Burg. en Weth. aan den
Raad en aan zich zeiven gegeven, om niet te scheutig te zijn
bij het verleenen van subsidie. Want inderdaad w7aar zouden
wij anders naar toegaan. Het is geheel iets anders als in
den boezem van het college van Burg. en Weth. of van den
Raad het denkbeeld opkomt, dat de Gemeente het een of
andere doel moet bevorderendan dat wij telkens aanvragen
krijgen om subsidie. Want hoe gaat het met die aanvragen
Wanneer wij die zoo krijgen, dan zijn wij allicht geneigd
te zeggen: daarvan is wel wat aan, het is wel eene nuttige
zaak. Maar zoodoende komt men op een glijplank. En daar
om doet het mij genoegen, dat Burg. en Weth. getoond heb
ben die glijplank niet te glad te willen makenmaar ons
eerder voor het afglijden daarop te willen waarschuwen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming afwijzend
beschikt.
XIV. Verzoek van J. J. van Tertholen e. a. om verhooging
van de tegemoetkoming in huishuur aan gehuwde onderwijzers
boven 28 jaar.
(Zie Ing. St. n°. 260).
De heer Witmans. M. d. V. Ik zal niet uitvoerig zijn.
Deze zaak is bij de salarisregeling in 1902 van alle zijden
bekeken en het destijds door den heer Sijtsma ingediende
amendement is toen door den Raad verworpen, niettegen
staande ook toen de wenschelijkheid werd betoogd, dat aan
de gehuwde onderwijzers boven de 28 eene tegemoet
koming zou worden verleend van 100 in verband met de
vergoeding, die de hoofden ontvingen. De argumenten, die
indertijd er voor gepleit hebben, om het amendement in te
dienen, bestaan nog. Het is hier de vraag, of een gehuwd
onderwijzer overeenkomstig zijn stand met de thans gegeven
tegemoetkoming behoorlijk onder dak kan komen. En dan
beweer ik, dat dit inderdaad niet mogelijk is. Een onder
wijzer kan hier heel moëlèlijk onder ƒ200 huishuur terecht.
En daarom vind ik eene tegemoetkoming van 50 belachelijk.
En wanneer men nu zegt, dat men er nog een 25 bij zal
geven, dan zou ik haast zeggen: dat is een aalmoes. Nu
weet ik wel, dat de meerdere kosten ten slotte moeten komen
ten laste van de Gemeentekas, en dat. wanneer ik straks
een amendement zal indienen, om de tegemoetkoming te
stellen op ƒ100, de meerdere kosten voor de Gemeente 1300
zullen bedragen. Maar bij slot van rekening moet het toch
de vraag zijn: is hetgeen gevraagd wordt billijk of niet
billijk? Nu wil het mij voorkomen, dat de onderwijzers in
deze gemeente wat betreft de tegemoetkoming in woning-
huur niet billijk worden behandeld. Wij hebben een lijst
gezien van verschillende gemeenten, waaruit blijkt, dat er
gemeenten zijn, veel kleiner dan Leiden, die ƒ100 geven,
zoo niet meer.
Nu heb ik met enkele heeren, die mij zeer na staan in
dezen Raadde zaak besprokenen die hebben gezegd
dat wij rekening moeten houden met de salarisregeling.
Maar ik sta op dat standpunt niet. De salarisregeling
heeft in mijn oog met eene vergoeding voor woninghuur
absoluut niets te maken. En wanneer men nu beweert, dat
die in Leiden zoo gunstig isdan geloof ikdat wij nog
een voorbeeld kunnen nemen aan Utrecht, waar de regeling heel
wat gunstiger is dan hier.
Ik zou over dit onderwerp nog veel kunnen uitwijden,
maar met het oog op den tijd zal ik dat niet doen en
volstaan met een amendement in te dienendat ik hierbij
de eer heb over te leggen, om aan de onderwijzers eene
tegemoetkoming in woninghuur te geven van 100 'sjaars
aanvangende met 1 Januari 1906.
Het amendement-Witmans wordt voldoende ondersteund
en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Meuleman. M. d. V. Ik wil alleen maar dit op
merken dat men zich in het adres van de onderwijzers en
nu ook weer in de rede door den heer Witmans gehouden
op een verkeerd standpunt stelt. De gemeente is verplicht
te geven aan de hoofden van scholen eene vergoeding voor
woninghuur of wel een vrije woning, maar dat staat niet
gelijk met de tegemoetkoming in de woninghuur van de
onderwijzers. Dat zijn twee zaken, die niet vergeleken kun
nen wordendat is iets geheel anders. Ik heb niets tegen
het amendement en zal er zelfs voor stemmen, maar ik
wensch er op te wijzen, dat de heer Witmans uitgaat van
een verkeerde praemisse.
De Voorzitter. Ik moet den heer Meuleman doen opmer
ken, dat hetzelfde, wat hij tegen den heer Witmans aan
voert betreffende die begripsverwarring, ook in onze voor
dracht breedvoerig wordt gezegd. Er is hier geen kwestie
van vergoeding, zooals ten aanzien van de hoofden van
scholen het geval is, maar er is alleen sprake van eene
tegemoetkoming. Met het oog op de argumenten in de voor
dracht genoemd, dat de bezoldiging bier goed is en met het
oog op de tegemoetkoming, die reeds uitgekeerd wordt,
vonden wij het voldoende hier eene verhooging toe te kennen
tot het bedrag, door ons aan den Raad voorgesteld, waarbij
ik niet mag nalaten er op te wijzendat die kleine verhoo
ging de gemeente al reeds op een uitgave van ƒ1300 komt
te staan.
De heer Vergouwen. In het algemeen beschouwd, ben ik
wel voor het amendement van den heer Witmans, maar ik
zal er toch tegen stemmen, en wel hierom. Ik juich het voor
stel van Burg. en Weth. zeer toe, om de tegemoetkoming in
de huishuur van de onderwijzers te verhoogen, omdat ik meen,
dat een bedrag van ƒ50.inderdaad voor een gemeente als
Leiden te gering isen ik meen ookdat wanneer het amen
dement van den heer Witmans niet mocht worden aangenomen,
mettertijd de tegemoetkoming toch wel op ƒ100.— zal worden
gebracht. Juist nu, omdat ik geloof, dat, wanneer de verga
dering dat amendement niet aanneemt, er toch wel een ge-