138 op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als Regent van dat Huis, onder dankbetuiging voor de diensten, door hem j gedurende vele jaren als zoodanig bewezen, en voorts over te j gaan tot de benoeming van een nieuwen regent uit de U door het college aangeboden voordracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden, j Leiden, den 15 November 1905. Naar aanleiding van het door UE.A. aan ons gericht schrijven hebben wij de eer UE.A. te adviseeren aan den Heer li. C. Juta overeenkomstig zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als Regent van ons Huis, doch met bijvoeging van de woorden: onder dankzegging voor de diensten door hem als zoodanig jarenlang bewezen. Voorts hebben wij de eer UE.A. de volgende voordracht te doen toekomen voor de benoeming van een Regent, in de plaats van den heer Juta, te weten: 1. de heer Mr. J. E. HEERES, Hoogleeraar alhier. 2. de heer A. BEETS, Redacteur van het Nederlandsch Woordenboek alhier. Regenten van het Geref. Minne- of arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Namens Regenten, W. F. Kaiser, Voorzitter. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. N°. 271. Leiden, 18 November 1905. Het komt ons voor, dat voor inwilliging van nevensgaand verzoek van G. Riethoven geen termen aanwezig zijn. Riethoven werd, bij een pensioensgrondslag van ƒ717.60, na 20 dienstjaren gepensionneerd op grond van art. 3 sub c van de verordening van 20 Maart 1902 (Gem.BI. n°. 6). Hem werd dus pensioen verleend, omdat hij, na een diensttijd van ten minste 10 achtereenvolgende jarenuit hoofde van ziekte of gebreken van blijvenden aard, niet meer in staat was zijn betrekking bij voortduring waar te nemen. Zijn pensioen werd dienovereenkomstig bepaald op ƒ310. Riethoven beweert thans, dat litt. d van art. 3 op hem had behooren te worden toegepastm. a. w. dat hem pensioen had behooren te worden verleendomdat hij ten gevolge van de ■uitoefening van zijnen dienst ongeschikt was geworden tot het bij voortduring waarnemen zijner betrekking. In dat geval zou hem een pensioen zijn verleend tot een bedrag van ge deelte van den pensioensgrondslag. Nu wordt, gelijk U bekend is, door ons college niet beslist of litt. c dan wel litt. d van art. 3 in een bepaald geval toe passelijk is, dan nadat twee door ons aangewezen stadsgenees- kundigen ons te dier zake schriftelijk hebben voorgelicht. Dit is natuurlijk ook ditmaal geschieden in het deswege uitge bracht rapport werd zelfs niet op de mogelijkheid gewezen, dat de ongeschiktheid aan de uitoefening van den dienst zou moeten worden geweten. Vandaar dat pensioen werd toegekend op grond van art. 3 litt. c. Adressant beroept zich thans tot staving van zijn bewering op een door hem overgelegde verklaring van den huisdokter, die hem een jaar lang behandeld heeft. Uit die verklaring blijkt evenwel niets. Daarin staat alleen, dat de »ziekte" van adressant »de oorzaak is, dat ondergeteekende patient heeft moeten aanraden zijn werk neer te leggen". Dit nu spreekt van zelf. Ware dit niet het geval, noch litt. c noch litt. d zou toepasselijk geweest zijn. De vraag was echter, of de ongeschiktheid het gevolg was van de uitoefening van den dienst. En hoewel nu de overgelegde geneeskundige verklaring ons geenerlei aanleiding kon geven om deswege andermaal een onderzoek in te stellen, hebben wij niettemin gemeend, alvorens de zaak aan uwe beslissing in beroep te onderwerpen, de beide stadsgeneesheeren te moeten uitnoodigen adressant nogmaals nauwkeurig te onder zoeken, opdat in deze geen twijfel zou overblijven. En het thans andermaal uitgebracht advies luidt: »dat de lichamelijke gebreken, waarvoor G. Riethoven is afgekeurd, ontstaan in zijn dienst, ook zeer goed door den dienst ont staan kunnen zijn. Zelfs is vrij waarschijnlijk aan te nemen, dat dit het geval isdoch met zekerheid is dit niet te zeggen." Mag nu op grond van deze verklaring tot toepassing van art. 3 litt. d worden overgegaan? Het komt ons voor van niet. Daarvoor moet, naar wij meenen, in het medisch rapport worden aangetoond, dat de ziekte of het gebrek het gevolg is van de uitoefening van den dienst, althans behoorlijk gemoti veerd de zeer groote waarschijnlijkheid worden in het licht gesteld, dat dit inderdaad het geval is. Eischt men dit niet, stelt men zich tevreden met een eenvoudige verklaring, dat de ziekte of het gebrek zeer goed door den dienst kan zijn ontstaan, dan zullen, zeer tegen de bedoeling in, de gevallen, waarin pensioen op grond van art. 3 litt. d zou moeten worden toegekend, schrikbarend toenemen, en zal van toe passing van litt. c van dat artikel nauwelijks meer sprake kunnen zijn. Immers, behalve de werklieden aan de Stedelijke Gasfabriek, zijn er tal van andere groepen in de gemeente huishouding, wij wijzen op de agenten van politie, de brug wachters, de werklieden bij gemeentewerken, enz., die licht ten gevolge van de uitoefening van hunnen dienst een ziekte of gebrek kunnen krijgen. Niet evenwel de vraag of het zoo kan zijn, maar of het werkelijk zoo is, behoort over de toe passelijkheid van litt. d van art. 3 te beslissen. Op grond van het bovenstaande geven wij U dan ook in overweging afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: Gerrit Riet hoven, oud 62 jaar, gepensioneerd stoker le klas der gas fabriek alhier, wonende 3e Binnenvestgracht n°. 17. dat hij op 1 September 1905 is gepensioneerd wegens voortdurende ziektein en door den dienst ontstaanen hem is verleend een pensioen van ƒ310.00 per jaar, hetwelk hij meent te weinig te zijn en wel op de navolgende gronden; dat hij was de laatste jaren stoker le klas tegen een week loon van ƒ13.80, (per jaar is dit 717.60), naar welk loon hij ook gedurende die jaren zijn pensioensbijdrage heeft moeten storten dat hij voor 22 jaar volkomen gezond bij de gemeente in dienst is gekomen, en thans wegens ziekte en ligchaamsge- breken eervol is ontslagen; gezien de artikelen 3 litt. d en 9 litt. 2 der bepalingen in de verordening regelende het pensioen der gemeenteambtenaren in deze Gemeentemeent hij recht te hebben op zoogenaamd vol pensioen, zijnde zijner verdienste der laatste jaren, dat hij hierbij de vrijheid neemt hierbij te overleggen eene verklaring zijner docter, die hem ruim een jaar behandelde, hopende dat een en ander moge leiden tot vermeerdering van zijn pensioen, daar hij vertrouwd dat na gedaan onder zoek zijn vermeent onrecht hersteld zal worden. 't Welk doende Leiden, 31 October 1905. X Dit handmerk gesteld in tegenwoordigheid van: H. Lek. P. van Wette. N°. 272. Leiden, 18 November 1905. Door C. Christiaanse Jr. werd bij ons college het verzoek ingediend om vergunning tot het afbreken van het perceel Maarsmanssteeg, hoek Kapelstraat, Kad. bekend gemeente Leiden Sectie G n°. 1155 en het ter plaatse bouwen van een winkelhuis, met ontheffing van het bepaalde sub b van art. 11 der Verordening op het Bouwen en Sloopen (thans art. 19, 2e lid). Ten aanzien van den gevel aan de zijde van de Maars manssteeg werd de gevraagde ontheffing reeds door ons college verleend, aangezien het gebouw aan die zijde zal worden opgetrokken tot gelijke hoogte 10.90 M. als het vóór de vernieuwing had. De gevel aan de zijde van de Kapelstraat had echter vóór de vernieuwing slechts een hoogte van 9.82 M., terwijl het adressant's voornemen is de beide gevels op gelijke hoogte te brengen; de voor dien gevel vereischte ontheffing zal derhalve door Uwe Vergadering moeten worden verleend. Aangezien nu de Kapelstraat slechts een lengte heeft van 13.40 M. bij een breedte van 5.25 M., bestaat bij ons college tegen de inwilliging van0 het verzoek geen bezwaar, mits de gevel niet hooger wordt opgetrokken dan 10.90 M. Wij geven Uwe Vergadering dan ook in overweging de gevraagde ontheffing te verleenen, onder voorwaarde dat de bedoelde gevel niet hooger wordt opgetrokken dan 10.90 M. boven de straat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 273. Leiden, 18 November 1905. Het hierbij overgelegd adres van eenige hotelhouders aan de Beestenmarkt, alhier, werpt een eigenaardig licht op de beteekenis, die door sommigen aan het begrip «algemeen belang" wordt gehecht. Adressanten dringen op vervroeging

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 2