150
DONDERDAG 20 OCTOBER 1905.
er raadszitting is, verschillende stukken ons onder den vorm
van »ingekomen stukken" worden toegezonden, maar het
is evenzeer bekend, dat in de leeskamer belangrijke stukken
liggendie wij moeten nagaan en waarvan de kennisneming
dikwijls het instellen van een onderzoek tengevolge heeft.
Ik zou nu in overweging willen geven, die verschillende
stukken te laten cyclostileeren en in enveloppe rond te
zenden. De leden kunnen dan voldoende op de hoogte van
de stukken zijn, wanneer zij in de leeskamer komen, om de
overige stukken, die niet verzonden kunnen worden, zooals
teekeningen, bewijsstukken enz. na te gaan. Deze maatregel
zal wel meerdere kosten na zich slepen, maar daartegen
over staat een groot gemak voor de leden. De ervaring, in
andere plaatsen opgedaan, heeft geleerd, dat de gemeente
er door wordt gebaat, aangezien de leden beter de gelegen
heid hebben tot onderzoek. Ik heb enkele raadsleden van
gemeenten, waar dat gebruik is ingevoerd, gesproken en
deze verklaarden zich er zeer mede ingenomen. Zij achten
zulk een maatregel in het belang der gemeente. Invoering
daarvan in Leiden zou dus ook onze gemeente tot voordeel zijn.
De Voorzitter. Indien ik mij niet vergis, is de leeskamer
doorgaand open. Het zal weieens voorkomen, dat zij gesloten
is, maar dat is een uitzondering en dan kan men in elk
geval den sleutel bij den concierge krijgen. Het doen circu-
leeren van gewichtige stukken zal alleen bij wijze van ze te
te doen afdrukken kunnen geschieden, hetgeen natuurlijk
kosten met zich zal brengen.
Burg. en Weth. willen echter gaarne het denkbeeld van
den heer Vergouwen overwegen, en de door hem gemaakte
opmerkingen ter harte nemen.
De heer Sijtsma. Er is bij deze begrooting geen aanleiding
veel te spreken, omdat daarbij geen groote nieuwe zaken aan
de orde zijn gesteld. Ik zeg dat niet als een grief tegen
Burg. en Weth., want, waar wij staan voor de uitvoering
van een zeer groot werk (de Electrische Centrale), is het te
begrijpen, dat Burg. en Weth. geen andere groote onderwer
pen ter tafel brengen.
Het sectieverslag is daarvan een weerslag; er staat niet
veel in; alleen opmerkingen over kleine dingen en daarover
zal het debat dan ook alleen kunnen loopen.
Er is echter toch een zaak van groot gewicht aangeroerd.
Drie jaren geleden is door twee leden van den raad een motie
ingediend, waarvan de strekking was, om bij de Rijksregee-
ring aan te dringen op een wettelijke regeling, waardoor het
in 't leven roepen eener gemeentelijke brandverzekering mo
gelijk zou zijn. Over die motie is in de vergadering van 10
Juli 1902 breedvoerig gesproken. In het praeadvies, dat Burg.
en Weth. destijds aan den raad hebben overgelegd, juichten
zij het beginsel eener eigen brandverzekering voor de ge
meente toe en daarom heeft het mij verwonderd, dat nu na
zooveel jaren door ons dit onderwerp weder aan de orde is
gesteld, wij niet een duidelijker antwoord hebben ontvangen
en Burg. en Weth. niet de toezegging hebben gedaan, deze
motie spoedig in behandeling te zullen brengen.
In de zitting van 10 Juli 1902 is de behandeling dier motie
verdaagd, omdat men wilde afwachten het rapport der Com
missie uit den Haagschen gemeenteraad en een studie van
een deskundige. Dat werk van dien deskundige is echter nog
niet verschenen, maar de vraag is, of dat ooit zal verschijnen,
dat weten wij natuurlijk niet. Maar in elk geval weten wij
wel, dat het rapport van de Commissie van den Haagschen
gemeenteraad verschenen is, en dat is zoo gedocumenteerd,
dat wij wel in staat zijn er een oordeel over uit te spreken.
Nu zou ik Burg. en Weth. willen vragen het staat niet
in het antwoord op het sectieverslag zijn Burg. en W eth.
bereid spoedig die motie aan de orde te stellen? Zoo ja, dan
ben ik in dat opzicht tevreden gesteld, en behoef ik over
het voor en tegen van gemeentelijke brandverzekering niet
verder te sprekendat komt aan de orde als de motie in
behandeling komt.
Nu het tweede punt, regeling van de salarissen van de
ambtenaren ter secretarie. Dat is ook ter sprake gebracht,
maar Burg. en Weth. schijnen niet op die vraag te willen
ingaan. Doch het komt mij toch voor, dat hetgeen Burg. en
Weth. daartegenover in het midden brengen niet volkomen
juist is. Burg. en Weth. zeggen: die ambtenaren hebben een
prikkel noodig om een trouwe plichtsbetrachting te behouden.
Ik zou zeggen, waar de meeste hoofdambtenaren, de onder
wijzers, de agenten van politie, de stadswerklieden en brug
wachters, ja ook de ambtenaren aan het openbaar slachthuis,
periodieke verhoogingen krijgen, waarom kan dat dan niet
bij de ambtenaren ter secretarie geschieden. WTaar Burg. en
Weth. zich eenigszins gekrenkt toonen, dat in het sectiever
slag gezegd is, dat de ambtenaren ter secretarie zijn over
geleverd aan gunst of ongunst, wil ik deze uitdrukking niet
in bescherming nemen en dit is ook door mij althans niet zoo
gezegd. Maar wel mag ik mijnerzijds protest aanteekenen
tegen het beweren van Burg. en Weth dat de ambtenaren
dien heilzamen prikkel werkelijk noodig hebben. Weten Burg.
en Weth. niet, dat die ambtenaren hun werk doen naar hun
beste weten en vermogen, ook zonder dat zij denkenwij
kunnen als wij goed oppassen, later meer krijgen.
Mijn bezwaar tegen de nu bestaande regeling is, dat zij
aanleiding kan geven ik zeg niet zal geven tot oogen-
dienerijdat de menschen denkenwe moeten het onzen
superieuren zeer aangenaam maken, dan krijgen we ver
hooging, en aan den anderen kant, dat ook van gunst
sprake kan zijn, en dat, wanneer iemand zich welgevallig
toont bij de chefs, hij eerder in aanmerking komt, dan wan
neer hij als een zelfstandig man voor zijn meening uitkomt.
Er is nog iets. Wie beoordeeltdat een ambtenaar te
eeniger tijd verhooging moet hebben Was dat overgelaten
aan één 'persoon, dan had men nog een maatstaf, maar ik
stel mij voor, dat voor de ambtenaren ter secretarie dit
door een ander beoordeeld wordt, dan bijv. voor de ambte
naren bij de gemeentewerken of bij de financiën. Zoo heeft
men twee-, drieërlei maatstaven. De gemeente-ontvanger zal
misschien een anderen maatstaf aanleggen, dan de directeur
van gemeentewerken of de secretarie zelf. Als bv. u, burge
meester, over alle ambtenaren kon oordeelen en hen al of
niet verhoogen, zou men een maatstaf hebben, maar nu
verschillende personen dat moeten doen, komt mij ook om
deze reden een vaste regeling billijker en beter voor, opdat
zij bij een behoorlijke plichtsvervulling na een zeker aantal
jaren aanspraak kunnen maken op verhooging van salaris,
zooals met de onderwijzers en andere ambtenaren het geval
is. Ik pleit daarvoor te meer, omdat wij, raadsleden, weten|,
dat, wanneer nu en dan enkele ambtenaren ter secretarie
worden bevorderd en hier kom ik op tegen hetgeen ook
reeds meermalen is gezegd, dat alles daar pais en vreê is
de andere tot ons komen en zeggenhij krijgt verhooging
en wij niet, doet uw best ook eens voor ons. Aan dien
ongewenschten toestand zou een einde komenindien een
vaste regeling bestond.
Ten slotte zeggen Burg. en Weth., dat zulk een regeling
al weder nieuwe geldelijke lasten voor de gemeente met
zich zou brengen. Ik meen echter, dat, indien het geldt het
voldoen aan een eisch van billijkheid, bezwaren van linan-
cieelen aard niet mogen wegen. Het maken eener regeling
behoeft echter geen verhooging van uitgaven mede te brengen,
maar de vraag, of de financieele lasten zullen worden ver
zwaard, is afhankelijk van de grootte der traktementen,
welke men aan de ambtenaren toekent of wil toekennen.
Ik kom er echter tegen op, dat de eene ambtenaar somtijds
een verhooging krijgt zonder zelf te weten, dat hij haar
verdient, terwijl de andere geen verhooging ontvangt, of
schoon hij meent er recht op te hebben.
Al deze bezwaren worden ondervangen, indien wij, zooals
in vele andere en niet enkel groote gemeenten, een salaris
regeling voor deze categorie van ambtenaren vaststellen.
De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen de heer
Sijtsma heeft opgemerkt omtrent de door hem en een ander
raadslid ingediende motie betreffende de wenschelijkheid
eener gemeentelijke brandverzekering, moet ik er op wijzen,
dat die motie is ingediend, toen ik nog geen burgemeester
dezer gemeente was. Die motie is behandeld in de raads
zittingen van 26 Juni en 10 Juli 1902 en ten slotte werd
besloten te wachten op het verschijnen van het rapport der
Haagsche raadscommissie en van een studie van een des
kundige. Zooals den leden bekend is, is het Haagsche rapport
verschenen, maar het was lang niet onverdeeld gunstig voor
het denkbeeld der voorstellers van de motie. Op den voorgrond
werd gesteld, dat, wil een dergelijke gemeentelijke verzeke
ring slagen, van de zijde van het gemeentebestuur dwang
op de ingezetenen moet kunnen worden geoefend om zich
aan te sluiten. Dit is een principieel punt, dat indertijd reeds
bij de discussie velen zich tegen het beginsel heeft doen
verklaren. Kwam de motie opnieuw bij den raad in behan
deling dan kon men met vrij groote zekerheid verwachten
dat zij zou worden verworpen en op dezelfde gronden als
vroeger heeft plaats gehad, bestreden.
Burg. en Weth. zullen de zaak overwegen, maar ik kan
niet nalaten er op te wijzen, dat aan de tweede voorwaarde,
welker vervulling de motie opnieuw in den raad zou doen
komen, nog niet is voldaan. De studie van dien deskundige
is nog niet verschenen en nu zegt de heer Sijtsma wel, dat
die studie wel nooit zal verschijnen, maar misschien zal die
deskundige door het lezen van het verslag dezer zitting, indien
het in de bladen komt, zich opgewekt gevoelen zijn werk te
voltooien.
Wat aangaat de rechtspositie der ambtenaren, kan ik het
betoog van den heer Sijtsma voor mij zelf in 't algemeen wel
onderschrijven, maar Burg. en Weth. spreken als hun over
tuiging uit, dat een regeling van die rechtspositie bij veror
dening op dit oogenblik niet urgent is, aangezien ons geen
grieven ter oore zijn gekomen.