148 DONDERDAG 26 OCTOBER 1905. eigenlijk meer moeten vragen, dan voor een lokaal zonder vergunning, omdat de voordeelen in het eerste geval ver moedelijk grooter zullen zijn. In de tweede plaats is er uit een oogpunt van billijkheid niets voor te zeggen. De vergunninghouder, die vergunnings recht betaalt, krijgt daarvoor een monopolie wat den verkoop van sterken drank betreft, en dat is dus hiermee eenvoudig afgeloopenhij krijgt de vergunning en betaalt dat recht. Er is geen enkele reden om daarmede verder rekening te houden. Wanneer men dat toch consequent wilde doorvoeren, moest men ook iemand, die een bierhuis heeft en b.v. ƒ10. betaalt in de gemeentelijke directe belasting, ook minder laten betalen. Evengoed als men rekening houdt met degenen, die vergunningsrecht betalen, moest men dan rekening houden met degenendie in de directe belasting betalen. Daarover denkt echter niemand, maar dan is het ook inconsequent wegens het aangeslagen zijn in een andere belasting wèl aftrek te verleenen. Ik voor mij zie in deze toevoeging dus slechts schijnbaar een kwestie van billijkheid; wij worden integendeel nu onbillijk tegenover degenen, die geen ver gunning hebben. En in de tweede plaats meen ik, gelijk reeds opgemerkt, dat deze bepaling uit het oogpunt van drankbestrijding afkeuring verdient en had ik gaarne gezien, dat de gemeente veeleer een anderen weg had ingeslagen. De heer Fokker. M. de V. Ik wensch een enkele vraag te doen. Hoe zal de belasting geregeld worden b.v. voor Toon kunst, waarbij mag worden geïntroduceerd zonder dat entree geld geheven wordt. Dan kan men toch niet nemen 5 der entreegelden, die niet worden geheven; wordt het dan 5.per kalendermaand, dus f 60.— per jaar, of ƒ5.—voor elke maand, waarin een uitvoering werd gegeven. Indien er dus slechts twee uitvoeringen plaats hadden, zou de belasting maar 10. bedragen, en dit kan de bedoeling toch niet zijn! Ik zou daarom willen vragen, op welke wijze aan dat be zwaar kan worden tegemoet gekomen, indien ik mij niet vergis en dat bezwaar werkelijk bestaat. De Voorzitter. Ik wensch den heer Fokker op te merken, dat dat geval zich wel nimmer zal voordoen, omdat de Toonkunst-uitvoeringen nooit worden gegeven in doorgaand voor het publiek toegankelijke localiteitenart. 3 is daarop dus niet van toepassing, wel art. 1. De heer Juta. M. d. V. Indien ik den heer Aalberse goed begrepen heb, zou hij de verordening aldus willen uitleggen, dat van doorgaand voor het publiek toegankelijke localiteiten alleen dan f 5.— of f 2.50 belasting mag worden geheven, wanneer er in die maand eene voorstelling of openbare ver makelijkheid plaats heeft. Ik wensch te verklaren, dat ik - en ik geloof dat de meerderheid van Burg. en Weth. het in dat opzicht met mij eens is mij met die opvatting niet kan vereenigen. Het is wel degelijk de bedoeling van Burg. en Weth. geweest om van al die kleine gelegenheden, waar geregeld muziek wordt gemaakt, indien zij althans vergun ning hebben, een vast recht van ƒ2.50 per maand te heffen, ook al werd in zulk een maand geen muziekavond gegeven. Neemt de Raad het denkbeeld van den heer Aalberse als juist aan, dan zullen al die gelegenheden er zijn er naar de mededeeling van den voorzitter een zeventig a tachtig iederen avond gecontroleerd moeten worden, teneinde tot de wetenschap te komenof er dien avond muziek wordt gemaakt, gelegenheid tot dansen wordt gegeven of een andere openbare vermakelijkheid plaats heeft. Ik behoef niet te zeggen, dat wij in dit geval de voorspiegeling van den voorzitter, dat voor de uitvoering der verordening slechts één ambte naar met een salaris van f 10U0 noodig zou zijn, gerust op zijde kunnen zetten. De perceptiekosten zouden zeker aan merkelijk stijgen. De heer Aalberse. M. d. V. De moeielijkheid dier controle bestaat reeds. De thans geldende politieverordening toch be vat reeds de bepaling, dat het verboden is, zonder toestem ming van den burgemeester, muziek te maken in inrichtingen, waarvoor ingevolge de Drankwet vergunning is verleend. De politie houdt derhalve nu al reeds toezicht op die gelegen heden om te constateerenof er muziek wordt gemaakt, en dat toezicht zal, indien het met tweeërlei oogmerk wordt uit geoefend, niet meer geld kosten dan thans. Wordt die politie verordening niet nageleefd en is dientengevolge die controle onvoldoende, dan is dat voor U, M. d. V,, een argument te meer, om zoo aanstonds, bij de behandeling van de begrooting, uitbreiding der politie aan te vragen. In de tweede plaats begrijp ik niet, dat, wanneer Burg. en Weth. werkelijk de bedoeling hebben gehad te zeggen, wat zooeven door den Wethouder van Financiën als hunne meening is medegedeeld, zij dat dan op die wijze in woorden hebben uitgedrukt in het onderhavige artikel. Er staat volstrekt niet «waar doorgaand muziek gemaakt wordt", maar«lokalen die doorgaand voor het publiek toegankelijk zijn"; en wanneer werkelijk bedoeld is, dat men moet betalen 60.— per jaar, begrijp ik alweer niet, dat Burg. en Weth. het zoo omslachtig hebben uitgedrukt door te zeggen5.-- per maand of een gedeelte daarvari". Men kan spreken van het betalen in ter mijnen van 5.— per maand; maar als men zich voor een jaar moet abonnceren, is het niet juist dan nog te spreken ook van een deel van een maand. Juist door de woorden; «een gedeelte daarvan" ben ik gekomen tot de uitlegging, dat men moet vragen aan den Burgemeester, of men muziek mag maken, en dat als de politie die vergunning verleent, dit wordt medegedeeld aan den ambtenaar, die met de inning der be lasting is belast. Van af dat oogenblik begint ook de belasting te loopen en moet 5.per maand worden betaald en mar cheert de zaak vanzelf. Er zou alleen moeilijkheid kunnen ontstaan, indien een man, die een doorloopende vergunning heeft, beweert, dat in zijn inrichting in een maand lang geen muziek gemaakt is. Dit is een quaestie van praktijk. Ik voor mij kan mij niet voorstellen, dat iemand, die vergunning heeft, daarvan een maand lang geen gebruik zal makende vaste regel is, dat in die inrichtingen minstens iederen Zondag muziek gemaakt wordt. Ik geloof dus, dat het in de praktijk niet tot moeilijkheden aanleiding zal geven. De Voorzitter. Ik ben dat laatste volkomen met u eens; in de praktijk zullen er geen moeilijkheden zijn; die kleine gelegenheden zullen geen maand voorbij laten gaan, dat zij geen muziek maken en mocht dit wel geschieden, dan zullen Burg. en Weth. een zoodanige uitvoering aan de verordening doen geven, als hen blijken zal te behooren, terwijl de Raad het recht heeft van interpellatie, als het niet goed gebeurt. Er wordt hier gezocht naar gevallen, die zich zullen kunnen voordoen, maar die zich nog nooit hebben voorgedaan. De heer Fockema Andrew: M. d. V. Wij zullen dus over dit artikel moeten stemmenzonder te wetenhoe wij het moeten interpreteeren. Ik heb speciaal nog het woord gevraagd omdat ik meen, dat de heer Fokker gelijk had. Toonkunst (de Leidsche Maatschappij) zou vallen onder No. 1. Nu betaalt men daar f6 contributie en heeft daarvoor het recht op toegang tot de concerten, die gegeven worden. Maar men heeft voor die contributie ook nog andere rechten, zoodat het niet te berekenen is, hoeveel belasting moet worden geheven. Vijf percent van de opbrengst der toegangsbewijzen! Hoe veel bedraagt de prijs der toegangsbewijzen voor de uitvoe ringen van Toonkunst, want, zooals ik reeds zeide, is het diploma niet eenvoudig het bewijs van toegang tot de con certen maar geeft het tevens alle rechtenaan het lidmaat schap verbonden? De Voorzitter. Het komt mij voor, dat er ook in deze misverstand heerscht. De uitvoeringen van Toonkunst vallen onder art. 1 en niet onder art. 3. In laatstgenoemd artikel is sprake van uitvoeringen, waarbij in de entréegelden de prijs der vertering is begrepen en daaronder kunnen de muziekuitvoeringen van Toonkunst niet begrepen worden. Deze zijn van een ander gehalte. Ik geloof dan ook, dat dit artikel, evenmin als in andere plaatsen, hier ter stede tot moeielijkheden aanleiding kan geven. De heer Fokker Hoe wil men dan de opbrengst der toe gangsbewijzen van de Toonkunstuitvoeringen berekenen? Ik ben geenszins bevredigd door de gegeven oplossing, M. d. V. De Voorzitter. Die wordt berekend naar de contributie, welke per jaar voor het lidmaatschap betaald wordt. Wij hebben juist voorgesteld deze verordening op een nader te bepalen dag in werking te doen treden, teneinde moeielijk heden ten aanzien van de loopende abonnementen te ver mijden. De heer Witmans. M. d. V. Nog een enkel woord naar aanleiding van het gesprokene door den heer Aalberse. Nadat de vorige Commissie van Financiën een opgave had ontvangen van het aantal vergunninghouders en niet-ver- gunninghouders en van hetgeen ieder hunner aan belasting opbracht, is zij tot de overtuiging gekomen, dat het niet aanging om den kleineren tappers in de achterbuurten, die voor een groot gedeelte ƒ50.vergunningsrecht betalen, op nieuw een belasting van 60.op te leggen. Deze over weging heeft er de Commissie toe geleid voor te stellen, om voor de vergunninghouders het recht te bepalen op f 2.50 per kalendermaand in plaats van op ƒ5.- De Voorzitter. Nu de heer Aalberse bij zijn bezwaar tegen de toevoeging blijft, acht ik het wenschelijk over het artikel in tweeën te stemmen, namelijk eerst over het artikel, zooals het oorspronkelijk luidde en daarna over de toevoeging. De Heer Aalberse: lk kan mij zeer goed vereenigen met het denkbeeld, om de caféhoudersdie zulk een automaat hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 6