DONDERDAG 26 OCTOBER 1005. 145 deze belasting ben. De oorzaak hiervan is gelegen in mijn vrees voor de hooge perceptie kosten, veroorzaakt door het eventueel aanstellen van een ambtenaar op f 1200.— ol f 1300.salaris. Alvorens nu een beslissing te nemen, zou ik gaarne van Burg. en Weth. vernemen, of mijn meening aangaande de hooge perceptie-kosten juist is Ik wensch van dat antwoord mijn stem afhankelijk te maken. De Voorzitter. Er is natuurlijk nog geen beslissing genomen, maar indien het aan mij ligt zal het salaris van een eventueel aan te stellen ambtenaar de f 1000.— niet te boven gaan en in ieder geval zullen Burg. en Weth. er naar streven de perceptie-kosten zoo gering mogelijk te maken. De heer Vergouwen. M. d. V. Als dat het geval is zal ik stemmen voor art. 1. De heer Bots. M. d. V. In de vorige vergadering was ik niet aanwezig en nu wil ook ik gaarne even mijne stem motiveeren. Ik stemde tegen het beginsel van deze belasting, omdat ik van meening was, dat de perceptiekosten zeer hoog zouden zijn. Deze meening verkreeg ik, doordat ik las op bladzijde 96 van de »lngekomen Stukken": »Het is zelfs de vraag oféénamb- «tenaar daarvoor voldoende zal zijn.1' »In Groningen zijn daarmede dan ook, behalve één vast «bezoldigden ambtenaar, nog vier beambten belast, wier be- «zoldiging telken jare geregeld wordt." Daar ik nu evenwel verneem, dat deze perceptiekosten veel lager zullen zijn, dan ik vermoedde, zoodat zij vrij zeker niet meer dan omstreeks f 1000.zullen bedragen, zoo is mijn bezwaar vervallen en zal ik voor art. 1 stemmen. De Voorzitter. Omtrent dit punt is natuurlijk nog niet in het College van Burg. en Weth. van gedachten gewisseld, maar wat mij betreft zullen die kosten niet hooger dan f 1000.— voorgesteld worden. Bovendien moet u niet ver geten dat het salaris door den Raad zelf moet worden vast gesteld. Er zal een aanvraag door Burg. en Weth. w'orden gedaan en dan moet de Raad er over beslissen. De heer Zwiers. M. d. V. Uit de ingekomen stukken blijkt, dat Burg. en Weth. het advies hebben ingewonnen van het hoofd der gemeente Amsterdam en nu zou ik de vraag willen richten tot Uw college of hun meening omtrent de in alinea 2 genoemde «voordrachten" ook gewijzigd is. De burgemeester van Amsterdam toch geeft te kennen, dat blijkens de discussie in den Amsterdamschen Raad, in 1904 gehouden, onder voor drachten aldaar niet worden verstaan voordrachten op gods dienstig, politiek, sociaal of hj'giënisch gebied, terwijl uit de woorden van den Voorzitter in de vorige vergadering gebleken is, dat het in de bedoeling ligt, hier dergelijke voordrachten wel in de heffing te begrijpen. Ik zou dus gaarne vernemen, of die opvatting ook gewijzigd is. De Voorzitter. Ik heb den brief bij de stukken gelegd, omdat daarin de bedoeling, welke bij het Dagelijksch Be stuur heeft voorgezetenwordt weergegeven en al moge zij niet zijn medegedeeld in een vormwelke met de zienswijze van den geachten spreker overeenstemtzeer zeker zal hetgeen te Amsterdam bij de uitvoering tot leiddraad heeft gestrekt, ook hier als zoodanig kunnen dienst doen. De Burgemeester van Amsterdam schrijft, dat in die gemeente bij de uit voering als leiddraad is aangenomen de vraag, of een karakter van vermakelijkheid aan de «voordracht» ten grondslag ligt. Diezelfde vraag kan ook hier terstede als leiddraad gebruikt worden en wij kunnen geen bindend voorschrift geven, om dat zooals ik reeds meermalen opmerkte in deze alles op de uitvoering aankomt. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Met hetgeen gij daar zegt, kan ik mij volstrekt niet vereenigen. Het komt mij geheel ongeoorloofd voor te stemmen onder den indruk van uw woorden. Gij zegt: een voordracht is alleen belast baar, wanneer het een openbare vermakelijkheid is en gij zegt dat naar aanleiding van een artikel, waarin een open bare vermakelijkheid wordt gedefinieerd. Wat is een open bare vermakelijkheid? O. a. een voordracht. Ja, zegt gij, alleen, wanneer het een openbare vermakelijkheid is. Neen, M. d. V.dan moeten wij art. 1 maar schrappen. Gij hebt gezegd, dat alle voordrachten onder deze verordening vallen. De heer van der Lip heeft getracht door een amendement verbetering in het artikel te brengen, maar zijn voorstel werd verworpen. Alle voordrachten behooren dus onder de open bare vermakelijkheden en nu kan daarin niet door een inter pretatie van den voorzitter, in deze vergadering gegeven, welke afwijkt van die in de vorige vergadering verstrekt, wijziging worden gebracht. Welke interpretatie ook van den voorzittersstoel worde gegeven, in het artikel staat voordrachten" en onder de openbare vermakelijkheden worden voordrachten begrepen. I Spreekt men nu van voordrachten, welke openbare vermake lijkheden zijn, dan maakt men het artikel in mijn oog nog slechter dan het reeds is. Men kan niet zeggen, dat onder de openbare vermakelijkheden alleen die voordrachten vallen, welke openbare vermakelijkheden zijn, want wij zijn juist bezig het begrip «openbare vermakelijkheden" te omschrijven. De Voorzitter. Ik geloof, dat de beschouwingen van den geachten spreker eenigszins praematuur zijn en beter te berde kunnen worden gebracht, wanneer de verordening eenigen tijd gewerkt heeft. De verordening verstaat onder openbare vermakelijkheden o. a. voordrachten", en nu kan ik dit alleen zeggen, dat bij de uitvoering te rade zal worden gegaan met hetgeen in dat opzicht elders reeds bestaat. Het woord «voor drachten" blijft in de verordening staan, en indien in Amster dam als regel wordt aangenomen, dat een zoodanige voor dracht wordt belast, waaraan het karakter van een verma kelijkheid ten grondslag ligt, dan begrijp ik ter wereld niet, waarom niet diezelfde leiddraad voor Leiden bruikbaar zou zijn. Ik heb niets onparlementairs gezegd. Ik heb alleen be weerd, dat het behoud der tegenwoordige redactie geen bezwaar behoeft op te leveren, terwijl later over de uitvoering verschillende meerlingen kunnen ontstaan. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik schijn mij onduidelijk te hebben uitgedrukt. Ik heb niet bedoeld te zeggen, dat uw optreden onparlementair was, maar ik heb het ongeoorloofd genoemd op dergelijke wijze, als door U geschiedde, een artikel te interpreteeren. Wanneer gezegd wordt, dat onder openbare vermakelijkheden voordrachten worden verstaan, heeft het toch geen zin te bepalen, dat voordrachten dan alleen be lastbaar zijn, indien zij openbare vermakelijkheden zijn. Wij weten juist niet, wat openbare vermakelijkheden zijn, tenzij uit dit artikel. De Voorzitter. Ik begrijp niet, welk bezwaar de heer Fockema Andreae tegen deze interpretatie kan hebben. Deze zelfde bepaling, welke ook in de Amsterdamsche verordening voorkomt, geeft daar tot geenerlei bezwaren aanleiding en waarom zou men dan te Leiden wel op bezwaren stuiten? üok te Amsterdam is bepaald, dat voordrachten openbare vermakelijkheden kunnen zijn en men legt het artikel daar aldus uit, dat onder de verordening alleen vallen die voor drachten, welke het karakter van openbare vermakelijkheden dragen, zonder dat zulks in de verordening te iezen staat. Zoo ook hier en ik verklaar, dat het de bedoeling is het hier ook op deze wijze te interpreteeren. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 1 wordt thans voor de tweede maal in stemming gebracht en met 16 tegen 12 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heeren: Aalberse, Korevaar, Juta, Meule- man, A. Mulder, Bosch, Sijtsma, Bots, van der Eist, I.e Poole, P.J.Mulder, Vergouwen, Driessen, Witmans, Timp en van Tol. Tegen stemmen de heeren: van Hamel, de Vries, ï'okker, de Boer, de Goeje, Hasselbach, Fockema Andreae, van der Lip, van Gruting. Zwiers, Paul en van der Vlugt. Beraadslaging over art. 2, luidende: «De belasting is verschuldigd door den ondernemer, op wiens naam of voor wiens rekening de openbare vermakelijk heid gegeven wordt." De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik zou wel een amende ment willen voorstellen, om deze bepaling te verduidelijken. Het kan zeer twijfelachtig zijn, wie de ondernemer is, wan neer verschillende personen bij het organiseeren van eene openbare vermakelijkheid zijn betrokken. Nu hebt U, dunkt mij, de vorige maai zelf' een juist denkbeeld aan de hand ge daan. Toen er sprake was van winstbejag hebt U gezegd, dat in art. 2 sprake was van een ondernemer, dus van iemand, die bedoelt winst te behalen. Daarom stel ik voor aan art. 2 toe te voegen«Als ondernemer wordt beschouwd hijdie bedoelt met de openbare vermakelijkheid winst te behalen." Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmakeu. De Voorzitter. Ik behoef zeker niet te zeggen, dat dit amendement te eenenmale onaannemelijk is. Indien alleen die openbare vermakelijkheden aan heffing zullen zijn onder worpen, waarvan van te voren bewezen kan worden, dat zij georganiseerd zijn met het doel om winst te behalen, is die bewijslevering meestal onmogelijk en kan de verorde ning gerustelijk op stal worden gezet. Dit amendement is zoo volmaakt destructief voor de verordening, dat Burg. en Weth. zich ten stelligste daartegen moeten verklaren. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik moet zeggen, dat uw antwoord mij ten zeerste verbaast. Ik had allerminst ver wacht, dat gij mijn voorstel onaannemelijk zoudt verklaren. De vorige maal is door U herhaaldelijk beweerd, dat het de bedoeling was, die ondernemers van openbare vermakelijk-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 3