156 DONDERDAG 26 OCTOBER 1905. Er wordt gevraagd door een lid, of. als eenmaal de Heer Stuurman te Alkmaar zal zijn, het dan niet wenschelijk zal zijn, de functie van adjunct-directeur af te schaffen en die betrekking op te heffen, en daarop is het antwoord van Burg. en Weth.dat kan niet, en dat behoeft geen betoog, want in Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Nijmegen, Utrecht, ja zelfs in Maastricht is een adjunct-directeur. Maar! Ik ga volkomen met u mede; ik voor mij ben over tuigd, dat het abattoir zonder adjunct-directeur niet mag bestaan, maar ik protesteer tegen de wijze, waarop dat wordt gemotiveerd. Er wordt gezegddat behoeft geen betoog, maar waarom is die betrekking dan noodig op andere plaatsen? Het is niet voldoende om te zeggen: »ja in Amster dam is ook een adjunct." Het eenige antwoord, dat gegeven kan worden is dit: wij hebben evenals in andere plaatsen een adjunct-directeur noodig, omdat de slagers zich niet neerleggen bij de uitspraak van een niet-deskundige. Bij andere bedrijven zouden wij een adjunct-directeur kunnen missen, maar niet bij het abattoir, omdat elk oogenblik daar de directeur of de adjunct-directeur geroepen kan worden, om als veearts uitspraak te doen. Daarbij leggen de slagers zich neer, nooit bij de uitspraak van een leek-keur- meester. Daarom is het noodzakelijk de betrekking van adjunct-directeur te handhaven. Het antwoord, dat op een andere vraag gegeven is, be vredigt mij echter nog minder. Er wordt gevraagd, of het niet mogelijk is, dat de directeur en de adjunct-directeur alles keuren. Daarop wordt niet geantwoorddat behoeft geen betoog, want in Groningen en Nijmegen is het ook zoo, maar er wordt gezegd: dat kan niet, en de reden is in de eerste plaats de vele laboratorium-werkzaamheden, verbonden aan het slachthuis, en in de tweede plaats het hooge percentage aan tuberculose. Nu meen ik, dat dit laatste juist een reden moet zijn om veeartsen de keuring te laten doen. Wat de laboratorium-werkzaamheden te Leiden betreft, daarover kunnen wij geen van allen oordeelen, dan zouden wij geheel in de praktijk van het abattoir moeten zijn ingewijd. Wij staan daar buiten en ik wil gaarne gelooven, dat die werk zaamheden vele zijn. Het mogelijk juiste begrip van die laboratorium-werk zaamheden kunnen wij het best krijgen, indien wij een ver gelijking maken met andere plaatsen, welke wat zielental en aantal slachtdieren betreft met Leiden gelijk staan. Ik zal niet Amsterdam en Rotterdam noemen, want, als men wilde, zou men met hetgeen ter verdediging van dit voorstel wordt aangevoerd, kunnen aantoonen, dat het tegendeel moest ge schieden. Wij kunnen het best een vergelijking treffen met plaatsen als Nijmegen en Groningen, waar verleden jaar respectievelijk 17410 en 33462 stuks vee zijn geslacht, terwijl dat cijfer voor Leiden 13994 heeft bedragen. Nu zijn de labo ratorium-werkzaamheden te Nijmegen en Groningen natuurlijk ongeveer gelijk aan hetgeen op het laboratorium te Leiden geschiedt, omdat de ziekten, welke tot die werkzaamheden aanleiding geven, voor alle plaatsen dezelfde zijn. Nu is mijn betoog dit: waar gezegd wordt, dat wanneer de geheele keuring aan veeartsen werd opgedragen, meer veeartsenij kundig personeel aan het slachthuis zou moeten worden verbonden, wordt die bewering gelogenstraft door hetgeen wij in de abattoirs te Nijmegen en te Groningen kunnen gadeslaan, waar de directeur en de adjunct-directeur al het vee keuren zonder eenige uitzondering. Het eenige m. i. gelukkige antwoord van Burg. en Weth., dat het bedrijf thans geregeld zijn gang gaat en de inrichting van den dienst niets te wenschen overlaat, is voor mij voldoende om den toestand, zooals die thans bestaat, te bestendigen. Ik wensch er alleen op te wijzen, dat de manier, waarop Burg. en Weth. de opmerkingen in het verslag hebben beantwoord, den toeleg verraadt om zich van de zaak af te maken zonder de redenen, waarom het eigenlijk gaat, aan te geven. Wat het eerste gedeelte van mijn betoog betreft, waarin ik wees op de bewering van Burg. en Weth., dat indien de raad dezen nieuwen keurmeester niet wil, men zich in het vervolg met een gebrekkige surveillance zal moeten tevreden stellen, hoop ik dat het Dag. Bestuur er in zal slagen aan te toonendat deze nieuwe titularis voor meer noodig is, dan voor het keuren van een tiental paarden, die per week meer worden geslacht. De heer Korevaar. M. de V. In de eerste plaats heeft de heer van Gruting het aanstellen vaneen vijfden keurmeester ter sprake gebracht. Die geachte spreker gaf er zijn verbazing over te kennen, dat niettegenstaande er in 1904 door enkele leden op was gewezen, dat het toezicht onvoldoende was en Burg. en Weth. daarop toen hebben geantwoord, dat aan die vee- en vleeschkeuring streng de hand wordt gehouden, het Dag. Bestuur een jaar later tot een andere conclusie is gekomen en het noodig acht ten behoeve eener behoorlijke contróle een ambtenaar meer te benoemen. Die schijnbare tegenspraak zal wel hierin liggen, dat wanneer de een of andere veror dening overtreden of ontdoken wordt, de leden van den Raad dan gewoonlijk volstaan met algemeenheden in plaats van Burg. en Weth. te paard te helpen en te zeggen: daar en daar wordt ontdoken. Dan moeten wij ons behelpen met die algemeenheden, doch krijgen geen feiten. En wanneer geen bepaalde feiten ter onzer kennis worden gebracht, blijven wij beweren, dat zij er niet zijn. Zoo was in 1904 die ontduiking niet ter onzer kennis gekomen en wij achtten die niet in die mate aanwezig, om met voorstellen te komen tot vermeerde ring van personeel. In het laatste jaar echter bleek het toe zicht werkelijk onvoldoende. Dit alleen zou echter geen man meer eischen, maar de werkzaamheden aan het slachthuis nemen ook toe. Wanneer men het laatste verslag vergelijkt met het vorige, blijkt, dat er meer vleesch gesteriliseerd wordt, dat er meer paarden worden aangevoerd. Vroeger werden die paarden geslacht aangevoerd uit Rotterdam, nu worden ze levend aangevoerd en op het abattoir geslachter worden meer varkens gewogen en de aanvoer van levend vee ter slachting neemt toe terwijl de aanvoer van geslacht vee af neemt. Dat geeft alles vermeerdering van werkzaamheden. Ik hoop, dat hiermede voldoende is aangetoond, dat het noodig is dat er een vijfde keurmeester bij komt. Wat het tweede gedeelte van het betoog van den heer van Gruting betreft, geloof ik, dat Burg. en Weth. hem dank kunnen betuigen voor hetgeen hij in het midden heeft ge bracht om te betoogen, dat een adjunct-directeur niet kan worden gemist, want dat stemt geheel overeen met het ge voelen van Burg. en Weth. De heer van Gruting. M. d. V. De wethouder heeft mij niet goed begrepen. Ik heb alleen willen aantoonen, dat het niet voldoende is te zeggen: dat behoeft geen betoog, want in andere plaatsen is ook een adjunct, maar dat dan moet worden verklaard, waarom in die andere plaatsen een adjunct is. Ik vind het noodzakelijk dat in een Memorie van Ant woord de dingen goed gepreciseerd gezegd worden en daar om wees ik hierop. De Voorzitter. Ik wil opmerken, dat toch wel in het ver melden van namen van steden hier een argument kan liggen. Zoo meen ik, dat als men zegt, dat in Nijmegen en Maastricht, kleinere plaatsen dan Leideneen adjunct isdaaruit volgen kan, dat in Leiden dan zeer zeker een adjunct noodig is. Dat hebt u over het hoofd gezien; u spreekt alleen van Amsterdam en Rotterdam, maar juist in het noemen van plaatsen, die kleiner zijn dan Leiden en waar toch een adjunct is, ligt een argument. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 114 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 115 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Volgnr. 116 wordt met 100.— verhoogd wegens het besluit tot verhooging van de jaarwedde van den opzichter de Goederen met f 100. De volgnrs. 116 en 117 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Volgnr. 118 wordt verhoogd met ƒ105 wegens de kosten van aansluiting van 3 opzichters van ge meentewerken aan de telefoon. Volgnr. 118 wordt hierop zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 119, luidende: Onderhoud van straten en pleinen." ƒ33167. De heer Witmans. M. d. V. Ik wensch bij dit volgnummer een vraag te doen, welke ik bij het afdeelingsonderzoek niet kon stellenomdat het feitwaarop zij betrekking heeft toen nog niet had plaats gehad. Ik zou namelijk willen ver nemen, hoe het mogelijk is, dat de Kippenbrug, welke eerst in de maand Juni van dit jaar is opgeleverd, thans weder half wordt afgebroken. De heer Korevaar. M. d. V. Het is bekend, maar ik meen het nogmaals in het licht te moeten stellen, dat de dienst van fabricage een bijzondere tak van dienst is, omdat men daarbij langs den weg timmert. Men woont daarbij als in een glazen huisje. Er kan geen enkele vergissing plaats hebben, of het is onmiddellijk bekend. Wordt er integendeel aan de Secretarie, aan de Rekenkamer, bij den gemeenteontvanger of bij een der andere takken van dienst eens een abuisje begaan, en waar gebeurt dit niet, dan kan met het radeer- mes nog veel worden gedaan, zonder dat men daar buiten er iets van bemerkt. Ik wil geen clementie inroepen voor een mogelijk abuis, dat gemaakt is, maar ik zou aan den heer Witmans willen verzoeken, daarom toch zacht te oordeelen, indien bij Fabri cage een vergissing wordt begaan. Indien het bericht, dat in de couranten omtrent deze zaak heeft gestaan, de aanleiding

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 14