DONDERDAG 26 OCTOBER 1905.
155
zaak hier ter sprake is gebracht, vooral omdat het lid, die
in de sectiën de vraag stelde, zich door het antwoord, dat hij
toen ontving, volkomen bevredigd toonde. De vraag is toch
nog in het verslag opgenomen en zij is beantwoord op een
wijze, waartegen m. i, niets is te zeggen, de onjuistheid is
aangetoond. Toch brengt men de zaak hier ter sprake. Ik
betreur dat ten zeerste en ik had het niet verwacht.
Thans de opmerking van den heer Aalberse over de vak
organisatie. Deze geachte spreker meent, dat het standpunt,
door ons in deze ingenomen, niet geheel juist is. Omtrent de
noodzakelijkheid en het nut van vakorganisatie bij de politie
zijn de meeningen der autoriteiten verdeeld, maar de groote
meerderheid acht, met het oog op het hiërarchisch karakter
der politie, een vakorganisatie, welke zich met dienstaange
legenheden bezig houdt, bij dien tak van dienst niet op haar
plaats.
Aldus schreven wij in de Memorie van Antwoord naar
aanleiding van de vraag, of het juist was, dat de chefs een
Vereeniging van agenten, welke hier terstede bestaat, tegen
werken. Hieromtrent antwoorden wij, dat dit onjuist is, en
het is ook niet bekend, dat dit ooit heeft plaats gehad.
Tevens wil ik de verzekering herhalen, dat aanbevolen is, de
meest mogelijke neutraliteit in acht te nemen. Verder meen ik,
dat de appreciatie ten aanzien van het noodige en nuttige van
vakvereenigingen hier niet voor vruchtbare discussie vatbaar
is. De hier bedoelde organisatie echter staat buiten den
dienst, zij heeft als zoodanig met den dienst niets temaken.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil nog een woord zeggen,
en mijn amendement intrekken. Met een enkel woord wil ik
toelichten, waarom ik het punt heb besproken, waarover de
Voorzitter van den Raad zijn leedwezen heeft uitgesproken.
Ik meen, dat hij mijn woorden verkeerd heeft begrepen. Ik
ben mij toch volstrekt niet bewust, in de details der dienst
regeling te zijn getreden! Ik heb mijzelf slechts willen ver
weren tegen het verwijt, het terrein te hebben betreden,
uitsluitend aan den Voorzitter van den Raad en niet aan de
leden toekomenddoor te zeggen, dat ik dit punt heb aan
geroerd, omdat ik meende, dat door eene andere regeling
misschien een agent kon worden bespaard, en daardoor het
belang van de gemeente gediend. Ik wil echter op de schou
ders van den Burgemeester geen verantwoordelijkheid laden,
die ik zelf niet zoude willen dragen, door hem een agent te
weigeren, dien hij beslist noodig acht en neem dus mijn
amendement terug.
De Voorzitter. Het amendement van den heer Fokker,
ingetrokken zijnde, maakt verder geen onderwerp van beraad
slaging uit.
Volgnr. 99 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 100, luidende: dKleeding en uit
rusting der politiedienaars en veldwachters, f8200."
De heer Witmans. M. d. V. Een enkele opmerking betref
fende de kleeding van de politiebeambten en de brug
wachters. Ik heb in de secties gevraagd, of het niet gewenscht
zou zijn die kleeding publiek aan te besteden en heb daarop
een antwoord gekregen, dat ik wel eenigszins had verwacht.
Maar toch zou ik gaarne ziendat hierin verandering werd
gebracht, want ik heb wel eens gehoord, dat de kleeding
van die beambten inderdaad duur is. Nu is dat eenigszins
anders geworden, nu die ambtenaren het overschot op hun
boekje krijgen en dat hun eigendom wordt; nu begrijp ik,
dat die menschen bezwaar maken als het zooveel kost.
Daarom zou ik publieke aanbesteding wenschendan kunnen
ook andere leveranciers mededingen naar die leverantie.
De Voorzitter. Een nieuw argument om op andere wijze
te handelen hebt u niet bijgebracht. Wij hebben echter den
waarborg noodig, dat die ambtenaren goed voor den dag
komen en degelijk en passend gekleed zijn. Waar wij nu
door de leveranciers, die reeds aangenomen warenvoordat
ik hier kwam, goed worden bediend, moeten er wel zeer over
wegende redenen zijn om hen gedaan te geven. We zullen
uw opmerking overwegen, maar ik kan in deze geenerlei
toezegging doen.
De heer Witmans. M. d. V. Ik heb mij niet duidelijk
uitgedrukt, Het is niet mijn bedoeling den tegenwoordigen
leverancier de levering te ontnemen, maar door het houden
eener publieke aanbesteding anderen in de gelegenheid te
stellen mede te dingen. Ik geloof, dat deze zaak vroeger ook
weieens in den raad is ter sprake gebracht, maar dat toen
is geantwoord, dat met het oog op het belang van den
dienst verandering van systeem niet wenschelijk was. Ik
ben het volkomen met u eens, M. d. V., dat de beambten,
die in uniform gekleed zijn, er netjes moeten uitzien en
indien het belang van den dienst niet toelaat om aan mijn
wensch te voldoen, zal ik er niet verder op aandringen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 100 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 101 tot en met 103 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over volgn. 104, luidende: Toelage aan den
plaatselijken adjudant" f 100.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch niet aan een persoon
het traktement, dat hij nu eenmaal geniet, te ontnemen, of
schoon ik gaarne zie, dat daarvoor diensten in het belang
der gemeente worden gepraesteerd. Ik zou nu alleen aan
Burg. en Weth. willen vragen, of zij bereid zijn mij de toe
zegging te geven, dat, indien de tegenwoordige titularis door
een anderen wordt vervangen, de toelage, welke tot nog toe
op de begrooting is voorgekomenzal worden ingetrokken.
Waar Burg. en Weth. zeggen, dat het moeilijk is, een posi
tief antwoord te geven op de vraag, of deze uitgave noodzakelijk
mag worden genoemd, komt het mij voor, dat wij deze uit
gave zonder eenig bezwaar kunnen schrappen, indien niet
argumenten van billijkheid bestonden, om haar den tegen
woordigen titularis te laten behouden.
De Voorzitter. Wij kunnen die toezegging niet zoo beslist
geven, maar wij zijn wel bereid te verklaren, dat, indien er
een nieuwe titularis komt, door ons zal worden overwogen,
of een toelage, zooals die thans bestaat, zal worden toege
kend. De Raad zal dan vrijer zijn om te handelen dan thans,
waar wij te doen hebben met een titularis, die reeds vele
jaren deze toelage heeft genoten.
De heer Fokker. M. d. V. Ik dank U wel voor het gegeven
antwoord, waardoor ik volkomen bevredigd ben.
De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 104 zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Volgnr. 105 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De heeren van der Vlugt en Aalberse verlaten de ver
gadering.
De Voorzitter. Volgn. 106 wordt verhoogd met ƒ130
ter verhooging van de wedde van den ondercommandant der
Brandweer en verminderd met f 25.wegens het vervallen
van de toelage van den machinist-plaatsvervanger Martijn.
De volgnrs. 106 tot en met 109 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Bij volgnr. 110 komt in behandeling de begrooting voorde
dienstdoende Schutterij.
Deze begrooting wordt voorloopig vastgesteld op ƒ7629.75,
waarop volgn. 110 zonder hoofdelijke stemming wordt aan
genomen.
De volgnrs. 110 tot en met 113 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over volgnr. 114, luidende: y>Kosten van het
slachthuis en van keuring van slachtvee en vleesch." f3H05.
De heer van Gruting. M. d. V.Ik heb het woord gevraagd,
omda,t ik mij met het antwoord van Burg. en Weth., zooals
dat in het verslag voorkomt, niet geheel kan vereenigen.
Onder dit volgnummer worden verschillende vragen gesteld
en tevens een voorstel behandeld, strekkende om gelden be
schikbaar te stellen voor de benoeming van een nieuwen
keurmeester. Burg. en Weth. zeggen in hun antwoord, dat
indien de raad dezen nieuwen ambtenaar niet wil, men zich
ook in het vervolg met een gebrekkige surveillance in de
stad en op den clandestienen invoer van vleesch tevreden zal
moeten stellen. In het sectieverslag over de begrooting voor
4904 lees ik: »Ten slotte wenscht dit lid, dat aan het weren
van den verboden invoer van vleesch strenger de hand worde
gehouden." Het antwoord daarop luidde:
»De hier uitgesproken wensch mist volkomen grond. De
verboden invoer van vleesch wordt krachtdadig tegengegaan.
Eén keurmeester-opzichter is steeds uitsluitend met de sur
veillancedienst belast, terwijl de andere mede controleeren,
ongerekend de controle, in deze ook aan de politie opge
dragen.
Derhalve wordt in 1904 uitgesproken, dat de vraag die
gedaan wordt door een lid van allen grond ontbloot is. Des
niettegenstaande wordt in 1905 gezegd; dat de met den
surveillance dienst belaste ambtenaar aan dien dienst moet
worden onttrokken en wel vaak, ten einde toezicht te houden
bij het slachten in de slachthal voor paarden enz.
Het aantal geslachte paarden bedraagt 12 a 15 stuks
meer per week en de andere redenen, waarom een 5e keur
meester noodig is, bestonden dus in 1904 ook reeds. Wanneer
men mij kon aantoonendat de nieuwe beambte noodig
is voor meer dan het toezicht houden en keuren van een 10
tal paarden meer per week, zal ik met het voorstel meegaan
en mijn stem er aan geven.