154 DONDERDAG 26 OCTOBER 1905. van den heer Bosch, strekkende om den heer Romanesko voor 1906 een personeele toelage van f 100 toe te kennen. De heer Witmans. Wordt in dat geval zijn pensioens grondslag wel verhoogd met een gelijk bedrag? De Voorzitter. Ja, dat is er onder begrepen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Bosch wordt vervolgens in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Thans moet in stemming worden gebracht het amendement van den heer Witmans, strekkende om aan den adjunct-marktmeester een verhooging van f 100 toe te kennen. Het amendement wordt voldoende ondersteund, zoodat het een onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. Het amendement van den heer Witmans wordt vervolgens met 19 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Aalberse, van Hamel, Kore- vaar, Juta, de Vries, Meuleman, A. Mulder, Bosch, Bots, van der Eist, Le Poole, Fockema Andreae, van der Lip, van Gruting, P. J. Mulder, Vergouwen, Driessen, van der Vlugt en van Tol. Voor stemmen de heeren: Fokker, Sijtsma, de Boer, de Goeje, HasselbachZwiers, Paul, Witmans, en Timp. Volgn. 93 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 94 tot en met 98 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 99, luidende: r>Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie, mitsgaders van de veldwachters f 62419 De heer Fokker: M. d. V. Ik zou willen voorstellen om dit artikel met een bedrag van 1131,20 te verminderen. Die som wordt aangevraagd voor uitbreiding van het per soneel met twee agenten. Ik ben niet tot de overtuiging gekomen, dat die uitbreiding noodzakelijk is en het is mij dan ook niet mogelijk daaraan mijn stem te geven. M. d. V. Ik vind hier tevens aanleiding even terug te komen op het antwoord, door Burg. en Weth. op een paar vragen, welke in de sectiën waren gesteld, gegeven, namelijk dat door het stellen dier vragen »het terrein der dienstregeling wordt betreden, dat tot de uitsluitende bevoegdheid van den Burgemeester behoort." ik wil mij niet begeven in een debat over de interpretatie van artikel 190 der gemeentewet, maar indien een lid van den raad meent, dat een agent voor een vasten post wordt beschikbaar gehoudenwaar dat niet noodig is en daardoor aan den algemeenen dienst wordt onttrokken, kan dat voor hem een aanleiding zijn, met het oog op de aangevraagde uitbreiding van het politiecorps, inlichtingen te vragen. Daarom heb ik die vraag gesteld en m. i. volkomen terecht. Ik wil wel verklaren, dat het ant woord van Burg. en Weth. mij niet van de noodzakelijkheid om twee nieuwe agenten te benoemen heeft overtuigd. Ik acht mij dan ook niet gerechtigd dat geld toe te staan en vandaar mijn voorstel. Het amendement van den heer Fokker wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Een enkel woord en wel om te zeggen, dat ik dit voorstel van Burg. en Weth. met vreugde heb begroet. Voor zoover mijn ervaring reikt, is de recherche hier te Leiden niet best ingericht en ik moet hulde brengen aan Burg. en Weth., dat zij dezen post op de begrooting hebben gebracht. Ik verschil dus in zienswijze met den heer Fokker en zal van ganscher harte voor dezen post stemmen. De recherchedienst mag werkelijk wel eens ver beterd worden. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wensch mij geheel aan te sluiten bij hetgeen mijn geachte buurman heeft gezegd. Ik juich het voorstelom de recherche te verbeterenzeer toe. Ik heb dan ook alleen het woord gevraagd bij dit artikel naar aanleiding van hetgeen door Burg. en Weth. in hun antwoord gezegd is over de vakorganisatie van de politie. Met het antwoord van Burg. en Weth. kan ik mij slechts ten deele vereenigen. Ik zou daarmede geheel medegaan, wanneer van de gemeente zelf uitging een regeling van de vertegenwoordiging van de ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente. Ik ben het er volkomen mede eens, dat privaatrechtelijke vakorganisatie van ambtenaren eigenlijk een juridisch onding is; maar een dergelijke organisatie wordt noodig en is dus gewenscht, wanneer de gemeente niet doet, wat op den weg der gemeente ligt, namelijk: zelf zorgen dat er een behoorlijke publiekrechtelijke vertegen woordiging is van de ambtenaren in haar dienst. Zooals men weet, is het gevolg van de Aprilgeschiedenis van 1903 geweest, dat men bij de spoorwegen heeft ingezien, dat dit noodig is. Of het daar op de beste wijze is geschied, laat ik in het midden, ik geef slechts een aanwijzing, dat de ge meente het moet doen, en het recht mist, om zoolang zij in deze haar plicht verzuimtde privaatrechtelijke organisatie af te keuren. De Voorzitter. Ik zal de drie sprekers over het onderwerp politie met een kort woord beantwoorden. In de eerste plaats het amendement van den heer Fokker, om de twee amb tenaren voor de recherche, door mij noodig geoordeeld en waarvoor Burg. en Weth. gelden aanvragen, niet aan te stellen. Ik had werkelijk niet gedacht, dat men, na de inlichtingen in de Memorie van Antwoord, zou volhard hebben bij de bestrijding in het verslag en zou gekomen zijn met dit voorstel. Het is wel eens voorgekomen, dat aanvragen tot uitbreiding van de politie om de kosten tegengegaan werden, maar het is veel meer voorgekomen, dat van de zijde van den Raad bij het dagelijksch bestuur werd aan gedrongen op uitbreiding van de politie, dan dat men, waar de burgemeester, die voor de orde in de gemeente aansprakelijk is, meer ambtenaren aanvraagt, de daartoe noodige gelden meent te moeten weigeren. De verantwoor delijkheid in deze rust op den burgemeester en ik had niet verwacht, dat men hem daarin zou trachten te bemoeilijken, na de inlichtingen in de Memorie van Antwoord, waarin er met klem van redenen op is gewezen, dat de veiligheid van de burgerij medebrengt, dat een volledige afdeeling recherche wordt ingericht. Nog dezer dagen is het gebeurd ik las het in een cou rant dat in een zeer groote gemeente de raad aan het Dagelijksch Bestuur een veel grootere uitbreiding van politie wilde opdringen dan gevraagd werd. Toen hebben Burg. en Weth. geantwoord, dat zij met het oog op de gemeente- financiën de organisatie, welke van die uitbreiding het gevolg zou zijn, nog niet aanvaardden. Nu dit amendement is inge diend, dat mij ongemotiveerd en zelfs gevaarlijk voorkomt, heb ik met vreugde ervaren, dat twee krachtige stemmen uit den raad zijn opgegaan om op verwerping van het amen dement aan te dringen en aan de politie die uitbreiding te geven, welke zij naar onze meening noodzakelijk behoeft. Wat de dienstregeling betreft, zegt de heer Fokker zich niet in staatsrechtelijke beschouwingen te willen begeven. De dienstregeling, dit houd ik staande, behoort uitsluitend tot de taak van den burgemeester en waar de raadsleden zich daarmede gaan inlaten, betreden zij het terrein, dat tot de uitsluitende bevoegdheid van het hoofd der gemeente politie behoort. Wat de strekking der zinsnede in de M. v. A. aangaat, moet ik er op wijzen, dat men ditzelfde antwoord reeds menigmaal van deze plaats heeft hooren geven. De meeste mijner ambtsvoorgangers hebben zich in dit op zicht op hetzelfde standpunt gesteld en mijn laatste voor ganger, die advocaat geweest is, gaf steeds een antwoord, dat dezen stereotiepen vorm had aangenomen, dat hij onder reserve van ongehoudenheid niettemin bereid was inlich tingen te verstrekken. Dat is een uitdrukking, aan de pleit zaal ontleend, welke beteekent, dat men het terrein, dat uitsluitend tot de bevoegdheid van een ander behoort, heeft betreden en dat deze wel inlichtingen wil verstrekken, of schoon hij er niet toe verplicht is. Er moet mij verder een opmerking van het hart, nu na de inlichtingen, welke reeds over de dienstregeling zijn ge geven, deze toch nog ter sprake is gebracht. Degene, die dit onderwerp heeft ter sprake gebracht, verliest geheel uit het oog, dat in grootere gemeenten, waar een commissaris van politie is, deze het plaatsen van posten en de verdere aangelegenheden, den dienst der politie betreffende, zelfstandig regelt, terwijl de burgemeester zich daarmede niet inlaat. Maar, wil men het absoluut, welnu, ik wil mij niet onttrek ken aan de wettelijke consequentie dat, strict genomen, de burgemeester ook hiervoor de verantwoordelijke persoon is. De inlichtingen, welke ik heb verstrekt, hebben den heer Fokker blijkbaar niet bevredigd, zoodat hij gemeend heeft die in den raad te moeten ter sprake brengen. Nu wensch ik dit argument te laten hooren en deze vraag te stellen zou het verstandig zijn, zou men de burgerij een dienst doen, door hier in het openbaar détails eener dienstregeling der politie te bespreken? Ik betwijfel het sterk. Indien ter kennis van iedereen wordt gebracht, waar de dienstrondes in de stad plaats hebben, indien zij, die iets kwaads in den zin hebben, weten en dat wordt hun bekend, indien deze zaken hier in bijzonderheden worden besproken op welke punten der stad voortdurend wordt gesurveilleerd, dan wordt daarmede geen dienst bewezen aan de algemeene veiligheid van het publiekmaar wel aan hen, die iets kwaads willen. Wat nu speciaal aangaat de vraag betreffende den z. g. «vasten" post op het Rapenburg, bevreemdt het mij, dat deze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 12