135 Dit neemt intusschen niet weg, dat wij met de school commissie moeten erkennen, dat eenige verhooging van dit bedrag thans wel billijk zou zijn. De wetgever althans heeft zich zeker gedacht, dat bij de bepaling der tegemoetkoming, afge scheiden van de verdere salarisregeling, ook met den omvang der gemeente en het meer of minder dure leven aldaar zou worden rekening gehouden. En zoo beschouwd, behoort Leiden zeker niet met het wettelijk minimum te volstaan. Het is daaromdat wij U in overweging geven de tegemoetkoming voor de gehuwde onderwijzers en de weduwnaars boven de 28 jaar van f 50.tot 75.te verhoogen. Eene uitgave van ƒ1300.— uit de gemeentekas zal daarmede gemoeid zijn. Daarentegen kunnen wij evenmin als de schoolcommissie termen vinden om de tegemoetkoming ook toe te kennen aan alle ongehuwde onderwijzers en onderwijzeressen boven de 28 jaar, gelijk de afdeeling Leiden van den Bond van Onder wijzers wil. Waar die afdeeling in de toelichting van haar adres in eene kritiek treedt van de wettelijke bepalingen, wij zeiden het boven reeds, behoeven wij haar niet te volgen. Maar evenmin kunnen wij toegeven, dat die bepaling onbillijk werken zou en verhooging der tegemoetkoming de bestaande onbillijkheid nog zou verhoogen. Een feit toch is het en dat kan niemand ontkennen, dat gehuwden in den regel zwaar dere lasten hebben te dragen dan de ongehuwden, al zijn ook hier natuurlijk uitzonderingen niet uitgesloten. Op grond van een en ander geven wij U in overweging: 1°. afwijzend te beschikken op het verzoek van de Afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche onderwijzers; 2°. te besluiten, dat in art. 15 van de verordening van 5 Juni 1902 (Gem.BI. n°. 10) regelende o.a. de bezoldiging van het onderwijzend personeel, zal worden gelezen 75. in plaats van 50. 3°. te bepalendat de sub 2® bedoelde wijziging der ver ordening zal in werking treden op 1 Januari 1900. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, September 1905. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven te kennen, ondergeteekendengehuwde onderwijzers boven 28 jaar, aan Openbare lagere scholen; le dat zij volgens 't 45e art. der wet op het L. O. gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1901 (Staatsbl. n°. 187) en voigens Gemeenteverordening van 5 Juni 1902, regelende de jaarwed den van onderwijzers en onderwijzeressen (Gem.bl. n°. 10) het bij de wet bepaalde minimum van /"SO.als tegemoet koming in de huishuur genieten. 2e dat Hoofden van Scholen, de huns inziens niettehooge vergoeding van huishuur ad f350.zijnde 200.hooger dan het wettelijk minimum van ƒ150.ontvangen 3e dat de Gemeente hierdoor zelve erkent, dat de levens standaard hier te Leiden van dien aard is, dat voor Hoofden van Scholen het minimum ver moet worden overschreden. 4e dat vele gemeenten van gelijken en zeer vele van lageren rang dan Leiden, daarom die tegemoetkoming hooger uit- keeren dan de bij de wet bepaalde minima (zie bijlage) 5° dat zij gaarne verwijzende naar n° 3 ook hunne tegemoet koming zagen verhoogd. Redenen, waarom zij den Raad beleefd verzoeken bedoelde tegemoetkoming tot een zoodanig bedrag te willen vaststellen, dat die beter overeenkomt met den stand, die Leiden als gemeente en de onderwijzers als ambtenaren der gemeente behooren in te nemen. Hetwelk doende: G. B. Engeltjes. (Volgen de namen van nog 41 adressanten). Leiden15 September 1905. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Ondergeteekenden, hoofden van openbare lagere scholen in deze gemeente, kennis genomen hebbende van het adres, ingediend door gehuwde onderwijzers, die aanspraak hebben op tegemoetkoming in woninghuur, en waarbij zij verhooging van het daarvoor vastgestelde bedrag vragen, nemen de vrij heid, dit verzoek bij Uwen Raad te ondersteunen. G. Japikse. Volgen de namen van nog 10 hoofden van O. L. Scholen. Aan den Gemeenteraad. Edelachtbare Heeren De afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers (Goedgekeurd bij Kon. Besluit van 22 Maart 1890) verzoekt U beleefd, op een bij Uw college ingekomen adres in zake de tegemoetkoming in de huishuur aan gehuwde onderwijzers, zoodanige beschikking te nemen, dat die tege moetkoming ook worde toegekend aan alle ongehuwde onder wijzers en onderwijzeressen, die den leeftijd van 28 jaar bereikt hebben. Bijgaande toelichting bevat de gronden, waarop dit verzoek steunt. Met verschuldigden eerbied Namens de afd. Leiden voorn., J. M. Vos Rz., Voorzitter. W. Rank, Secretaris. Leiden, 20 Sept. 1905. N°. 261. Leiden, 31 October 1900. Bij de vaststelling van de gemeentebegrooting voor 1900 werd besloten aan de buurtcommissarissen ieder eene verhoo ging van wedde toe te kennen van ƒ50.wegens werkzaam heden, hun opgedragen ter uitvoering van de Woningwet. Ingevolgd dat besluit zou de verhooging eerst ingaan op 1 Januari 1906. Aangezien evenwel de meerdere werkzaam heden reeds sedert 1 October j.l. door de buurtcommissarissen zijn verricht, komt het ons billijk voor, dat ook de verhooging hun van af dat tijdstip worde toegekend. Mitsdien geven wij IJ in overweging aan het genomen besluit alsnog terugwerkende kracht te verleenen tot 1 October van dit jaar en de daarvoor vereischte gelden tot een bedrag van ƒ37.50 uit den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarop thans nog 1429.— beschikbaar zijn, te vinden. Den desbetrefïenden staat van af- en overschrijving bieden wij U hiernevens ter vaststelling aan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 262. Leiden, 3 November 1905. Bij Raadsbesluit van 13 Juli van dit jaar werd aan de vereer.iging »Volksspeeltuinen" tot wederopzeggens toe een jaarlijksche subsidie toegekend van 300.Deze som, die voor dit jaar uit den aard der zaak uit de »Onvoorzieoe Uitgaven" zal moeten worden betaald, is echter nog niet beschikbaar gesteld. Wij geven IJ mitsdien in overweging over te gaan tot de vaststelling van bijgaanden begrootingsstaat O. onder mede- deeling dat op den post voor onvoorziene uitgaven thans nog 1391.50 beschikbaar zijn. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 263. Leiden, 3 November 1905. Door Gedeputeerde Staten is de opmerking gemaakt, dat ten aanzien van stoomtrams niet door Burg. en Weth., maar alleen, ingevolge artikel 3 der wet van 9 Juli 1900 (St.bl. no. 118), door den Raad onder Koninklijke goedkeuring voorschriften kunnen worden gegeven in het belang der openbare veiligheid. De juistheid dezer opmerking erkennende, stellen wij nu Uwe Vergadering voor, de alreeds op 12 October j.l. vastgestelde Verordening alsnog in te trekken en U te vereenigen met nevensgaande Concept-Verordening. Tevens is deze gelegenheid benut om artikel 3 eenigszins te verduidelijken en aan te vullen. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening op de Straatpolitie van den lsten April 1897 (Gemeente blad no. 6), laatstelijk gewijzigd bij de Verordening van den 29sten December 1904. Art. 1. Artikel 81, 2e lid, van de Verordening op de Straatpolitie wordt gelezen als volgt: »De verbodsbepalingen van dit artikel gelden niet voor rijtuigen en locomotieven van stoomtrams en voor rijtuigen en locomotieven (locomoteuren) van Renard-treinenbehou dens ten aanzien der eerste, de door den Raad, en ten aanzien der laatste, de door Burg. en Weth. in het belang der open bare veiligheid te geven voorschriften." J. J. VAN TeRTIIOLEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 5