133 Meer en meer doet zich dan ook in den tegenwoordigen tijd het verschijnsel voor, dat vereenigingen of bijzondere personen, die zich de bevordering van een meer of minder ver verwijderd algemeen belang ten doel stellen, aanstonds, ook zonder nog maar in de verste verte over de daarvoor vereischte gelden te kunnen beschikken, bij het Rijk, de pro vincie en de gemeente aankloppen, om het ln'm te kort komende bij te passen. Ret komt ons voor, dat een dergelijk streven niet al te zeer behoort te worden aangemoedigd. Dat het Rijk besloot aan inrichtingen als hier bedoeld steun te verleenen, verwondert ons niet, waar hier inderdaad van een algemeen belang sprake kan zijn. Voor de gemeente echter, wij zeiden het boven reeds, is naar een speciaal ge meentebelang niet heen te wijzen. Dit neemt intusschen niet weg, dat hierin verandering komen kan. Komt de cursus tot stand, en blijkt na een of meer jaren, dat hij in eene wezenlijke behoefte voorziet, zoodat uitbreiding wenschelijk wordt, en blijkt deze dan niet zonder linancieelen steun van de gemeente te kunnen worden verkregen, dan kan het inderdaad in het belang van de gemeente blijken te zijn dien steun te verleenen. Maar mede te werken tot de oprichting van eene instelling, wier levensvatbaarheid nog niet vaststaat, en waarvan de kosten nagenoeg uitsluitend door Rijk en gemeente zullen worden gedragen, kan, naar wij meenen, niet geacht worden te liggen op den weg der gemeente. Wij geven TI dan ook in overweging afwijzend op liet ver zoek te beschik'ken." Aan den Gemeenteraad. Rurg. en Weth. van Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kermen, de onder- geteekenden E. Th. Witte, Voorzitter en F. van Romburgh, Secretaris van de Afdeeling »Leiden en Omstreken" der Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, alsmede B. van der Lelie, 'Voorzitter en A. Zwart, Secretaris van de Leidsche Tuiniers- en Bloemistenvereeniging »Door Eendracht verbonden," dat het hun met het oog op den zich meer en meer ontwikkelenden Tuinbouw hier ter stede zeer gewenscht voorkomt, de practische en theoretischen vakkennis onder de in dit vak werkzaam zijnde tuinlieden steeds meer uit te breiden; dat zij besloten hebben met het oog hieropte trachten een cursus in het tuinteekenen en de tuinaanlegkunst in het leven te roepen; dat zich bereids een twee en twintigtal leerlingen voor dezen cursus hebben aangemeld, meerendeels jonge mannen boven de achttien jaren en waaronder zich o. a. bevinden de vaste werklieden in dienst van de Gemeente en belast met het onderhoud der stadsparken; dat door den Rijks Tuinbouwleeraar voor Zuid-Holland eene Rijkssubsidie voor dezen cursus in het vooruitzicht is gesteld dat ook door beide genoemde vereenigingenieder naar hare krachten, fmantieele steun aan dezen cursus w:ordt verleend dat de kosten aan dezen cursus verbonden zeer hoog zijn, aangezien hier ter stede geen voldoende onderwijskrachten daarvoor te vinden zijn, zoodat deze uit andere gemeenten moeten komen en dus behalve honorarium, ook vergoeding van reiskosten voor verlies van tijd moet worden toegekend dat het meerendeel der leerlingen minvermogend is, waarom het leergeld zoo laag mogelijk moet worden gesteld en zelfs gedeeltelijk gratis leermiddelen moeten worden verstrekt; dat om deze redenen de aan den cursus verbonden onkosten de toegezegde inkomsten overschrijdenredenen waarom zij onder overlegging van het leerplan, het reglement, de begrooting en de lijst der leerlingen den Raad eerbiedig ver zoeken hen ten behoeve van dezen cursus in het genot te stellen van eene jaarlijksche subsidie ten bedrage van: één honderd gulden. 't welk doende B. v. d. Lelie, voorzitter. E. Th. Witte, voorzitter. A. Zwart, lste Secretaris. F. van Romburgh. Aan den Raad van de Gemeente Leiden. N°. 258. Leiden, 30 October '1905. Het zal ook aan de leden Uwer Vergadering niet ontgaan zijn, dat het stenographisch verslag van de Handelingen van den Gemeenteraad in den laatsten tijd meermalen te wenschen overlaat. Het verslag is niet altijd juist, geeft het gesprokene niet altijd behoorlijk weer, maar, wat het ergste is, is ook veelal geheel onvolledig. Meermalen worden in het verslag geheel witte vakken aangetroffenvoor wier invulling het betrokken raadslid dan maar zelf moet zorg dragen. Hoe lastig en tijdroovend dat is, weten wij bij ervaring, maar bovendien is het vaak geheel onmogelijk om zich na verloop van 4 a 8 dagen nog te herinneren, wat men precies gezegd heeft. De oorzaak van het gebrekkige van het verslag ligt in het gemis van een genoegzaam aantal ervaren stenografen. De aannemer van de levering van het stenografisch verslag is krachtens het met hem gesloten contract verplicht voor iedere raadszitting twee bekwame, ervaren stenogralen te leveren, behalve wanneer door ons college met één stenograaf wordt genoegen genomen voor zittingenwaarin met het oog op de agenda geen omvangrijke beraadslagingen kunnen wor den verwacht. Nu is het den aannemer evenwel volstrekt onmogelijk aan deze verplichting ten allen tijde te voldoen. Het aantal volkomen voor hun taak berekende stenografen is in ons land te gering, dan dat in tijden, waarin de 2e Kamer bijeenkomt, des Donderdags een tweetal voor de zittingen van den Leidschen Gemeenteraad zouden kunnen worden beschik baar gesteld. Noodwendig moet dus aan één bekwamen steno graaf een leerling of een nog onervaren kracht worden toege voegd, en het resultaat dier onvoldoende bezetting is u bekend. Het is den ervaren stenograaf onmogelijk alle onjuistheden uit het verslag van zijn jongeren collega weg te nemen en de daarin voorkomende hiaten aan te vullen. Slechts op één manier dus is aan dit euvel te gemoet te komennl. door verplaatsing van onzen vergaderdag op een dag, waarin de 2e Kamer niet bijeenkomt. Zoo heeft men ook in den Haag den vergaderdag van Dinsdag op Maandag ver plaatst, en in Nijmegen op Zaterdag. De andere oplossing, door den stenograaf van den Berg in zijn in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven aan de hand gedaan, dat nl. in den regel met één stenograaf zou worden volstaan, tenzij de stenografen zeiven meenen, dat de vermoedelijke omvang der beraadslagingen de aanwezigheid van twee hunner zal vereischen, schijnt ons minder aanbevelens waardig. Dit zou natuurlijk hierop neerkomen, dat in tijden, waarin de Kamer bijeenkomt, steeds één stenograaf aanwezig zal zijn, ook al is de agenda nog zoo belangrijk. En nu komt het ons toch voor, dat bij een drukke raadszitting voor één stenograaf de taak te omvangrijk en te vermoeiend zou zijn, om zeker te kunnen zijn van deugdelijk werk. Afdoende zou die oplossing in ieder geval niet zijn. Wij geven U daarom in overweging den gewonen vergader dag te verplaatsen op een dag, waarop de 2e Kamer niet bijeenkomt, en dan verdient de Maandag de voorkeur boven den Zaterdag, omdat ons college evenals op Donderdag ook des Maandags vergadert en dus vóór de Raadsvergadering dan nog gelegenheid heeft, zoo noodig, omtrent enkele punten van gedachten te wisselen. Het bezwaar, dat van de zijde der hoogleeraren-leden van den Raad tegen den Maandag zou kunnen worden aangevoerd, dat op dien dag ook de Koninklijke Academie van Weten schappen vergadert, is gemakkelijk te ondervangen door de toezegging dat de Raad in den regel niet zal worden bijeen geroepen op de dagen, waarop de Koninklijke Academie ver gadert. De Zaterdag schijnt ons om verschillende redenen minder geschikt. Het is dan marktdag, hetgeen voor verschillende leden een bezwaar zou kunnen zijn. Bovendien zou de daarop volgende Zondag stagnatie brengen in de uitvoering van de genomen besluiten, terwijl eindelijk zij, die des Zondags uit de stad willen, veelal reeds den daaraan vooratgaanden Zater dagmiddag de gemeente verlaten. Overigens stellen wij er prijs op hier nadrukkelijk te ver klaren dat de leden van ons college persoonlijk geenerlei voorkeur geven aan den Maandag boven den Donderdag. Evenals tot dusver zouden wij ook in het vervclg den gewonen vergaderdag van den Raad gaarne op Donderdag behouden zien. In het belang evenwel van eene richtige opmaking van het stenografisch verslag achten wij verplaatsing van den ver gaderdag noodzakelijk. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten, dat in art 10 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van den Raad in plaats van Donderdag" zal worden gelezen «Maandag". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 259. Leiden, 31 October 1905. In het hierbij overgelegd adres van de «Leidsche Varkens- slachtersvereeniging" worden u andermaal een drietal oude, bekende wenschen voorgelegd, waarvan u reeds meermalen gebleken is, dat zij niet kunnen worden vervuld. Wij meenen dan ook met een korte toelichting op ons afwijzend praeadvies te mogen volstaan. Bij de keuring van het tuberculeus slachtvee wordt aan het Leidsche Slachthuis het gangbare, wetenschappelijke standpunt ingenomenwaarvan niet mag worden afgeweken. Ook te Utrecht wordt thans weder op dezelfde wijze als te Leiden gekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 3