96 taak niet aan een bestaand ambtenaar kan worden opgedragen. Het is zelfs de vraag of één ambtenaar daarvoor voldoende zal zijn. In Groningen zijn daarmede dan ook, behalve één vast bezoldigden ambtenaar, nog vier beambten belast, wier bezol diging telken jare geregeld wordt. Evenmin kunnen wij daarom medegaan met het voorstel der commissie om de bezoldiging van dien eenen ambtenaar, dien wij volstrekt noodzakelijk achten, ieder jaar opnieuw door den Raad te laten vaststellen. Deze persoon, wien een volle taak zal worden opgedra gen, behoort ook een vol ambtenaar te zijn, met een vaste bezoldiging, wetende, waaraan hij zich te houden heeft. Bestaat omtrent zijne positie onzekerheid, zeker zou de ge meente er niet in slagen den gewenschten persoon te ver krijgen. Wat eindelijk de laatste opmerking der commissie betreft, dat bij geschil over de toepassing der verordening beroep op den Raad wenschelijk zou zijn, wijzen wij er op, dat de beslissing door ons college feitelijk reeds een beslissing in hooger beroep is. In den regel toch zal het de belastingambtenaar zijn, die het bedrag der belasting bepaalt. Eerst wanneer de belasting schuldige zich door diens berekening bezwaard acht, zal hij zich tot Burgemeester en Wethouders wenden, die dan de verordening uitvoerende, feitelijk reeds in tweeden aanleg beslissen. In Amsterdam en in Groningen is daarom evenmin beroep op den Raad toegekend. Wij vreezen dan ook, dat toeken ning van dat beroep tot groote beslommeringen voor den Raad aanleiding zou geven, zonder dat zulks tot juistere toepassing der verordening leiden zou. Aanneming ook van dit amendement van de Commissie mee- nen wij u daarom te moeten ontraden. Mitsdien geven wij U thans in overweging tot de vast stelling der verordeningen over te gaan, in denzelfden vorm waarin deze U onder n°. 27 der Ingekomen Stukken ter vast stelling werden aangeboden, nadat aan art. 3 sub 2" der heffingsverordening alsnog zullen zijn toegevoegd de woorden vindien ten behoeve van de locatiteit of ruimte geen y>ver- gunningingevolge de Drankwet is verleend en een vast recht van f 2,50 per kalendermaand of gedeelte daarvan indien daarvoor wèl vergunningsrecht vjordt betaald." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, Juli 1905. De Commissie van Finantiën gezien de Verordeningregelende de heffing eener belasting op Openbare Vermakelijkheden te Leiden, alsmede de Verordening regelende de Invordering van de belasting op Openbare Vermakelijkheden te Leiden (Zie Ingekomen Stuk N°. 27 dato 31 Januari 1905), welke beide in hare handen gesteld zijn om advies, heeft de eer U hier omtrent het volgende te berichten I. Daar het eerste artikel op de Verordening regelende de heffing eener belasting op openbare vermakelijkheden haar, wat de strekking er van betreft, niet duidelijk voorkwam, besloot zij daaromtrent nadere inlichtingen te vragen bij Burgemeester en Wethouders. Zij meende van de gelegenheid gebruik te moeten maken om te trachten op punten, waarin zij van genoemd College in meening verschilde, tot een ver gelijk te komen vóór zij advies aan den Raad uitbracht. Inderdaad gelukte haar dit op een enkel punt. In hoofdzaak echter bleef het verschil van zienswijze tusschen haar en gemeld College bestaan. II. Wat de Verordening, regelende de heffing eener belasting op openbare vermakelijkheden betreft, zij het volgende door haar opgemerkt: Toen zij het eerste artikel daarvan in overweging nam en haar uit de Toelichting bleek, dat de bedoeling der Verordening was om de Concerten van Toonkunst er niet onder te brengen, kwam bij de Commissie de vraag op, of de feesten, uitgeschreven door Vereenigingen als de 3-October-Vereeniging en de Ver- eeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer, die immers ten doel hadden de gansche burgerij te doen genieten, er wel onder zouden vallen. Uit het antwoord, dat zij van Burgemeester en Wethouders ontving, bleek dat dit wel de bedoeling was. De Commissie van Finantiën kan echter met deze ruime opvatting niet medegaan, maar zag gaarne, dat feestelijkheden en uitvoeringen als boven bedoeld, buiten de verordening vielen en hare werking alleen beperkt bleef tot vermakelijk heden, die met het beroep of bedrijf samenhangen of daaruit voortvloeien. De verordening zou dus haars inziens óf moeten worden aangevuld met een uitzonderingsbepaling, die feeste lijkheden als boven bedoeld, er buiten stelt, óf gewijzigd ter bereiking van hetzelfde doel. Art. 111 sub 2 kon de Commissie niet voldoen, althans niet in den geest, waarin het oorspronkelijk was voorgesteld. Zij achtte een belasting van f 5.per kalendermaand te be zwarend voor hen die reeds vergunningsrecht betaalden en meende, dat een bedrag van ƒ2 50 een dragelijker „mg zou geven. Met genoegen bemerkte zij dat Burgemeester en Wethouders hare zienswijze in dezen deelden en zich bereid verklaarden deze wijziging in de concept-verordening aan te brengen. De overige artikelen dezer Verordening gaven haar geen stof tot opmerkingen. Resumeerende geeft de Commissie van Finantiën U in overweging om aan art. 1 sub 2 toe te voegen de volgende clausule: »met dien verstande, dat de openbare vermakelijkheden in deze alinea genoemd uit het beroep of bedrijf van den ondernemer voortvloeien of daarmede samenhangen." III. In zake de Verordening, regelende de invordering van de belasting op openbare vermakelijkheden te Leiden heeft de Commissie het volgende onder Uwe aandacht te brengen: Zij acht in art. I alinea 2 de toevoeging wenschelijk van »in functie zijnde" tusschen de woorden «aangestelde" en «ambtenaren". Volgens haar toch zal de invordering gevoegelijk kunnen worden opgedragen aan een in functie zijnd ambtenaar; bij voorbeeld aan den ambtenaar, die belast is met de invordering der hondenbelasting, bij drukte door een of meer man ge assisteerd. Zij acht, dat er voor een ambtenaar, speciaal voor dezen arbeid, geen voldoende bezigheid zal zijn en vreest, dat wanneer daarvoor een afzonderlijk ambtenaar wordt benoemd de baten der belasting te gering zouden zijn om een verordening als de voorgestelde te wettigen. Voorts acht zij wenschelijk, dat art. 1 sub 3 gelezen worde «waarvan het bedrag jaarlijks door den gemeenteraad wordt vastgesteld." En eindelijk geeft zij in overweging, dat art. VII zoodanig gewijzigd worde, dat bij geschil de belastingplichtigen beroep hebben op den Raad. Waar de Raad de Verordening vaststelt en Burgemeester en Wethouders ze uitvoeren; waar derhalve de ambtenaar met de uitvoering belast, slechts te doen heeft, wat en zooals het door Burgemeester en Wethouders wordt voorgeschreven, moet haars inziens voor de belastingplichtigen de beslissende uitspraak bij geschil aan den Raad blijven. De Commissie geeft U derhalve in overweging om '1°. in art. I al. 2 tusschen de woorden «aangestelde" en «ambtenaren" te voegen «in functie zijnde"; 2°. in art. I al. 3 na het woord «gemeenteraad" te doen volgen het woord «jaarlijks"; 3°. in art. VII al. 1 in plaats van «bij Burgemeester en Wethouders" te lezen «bij den Raad". De Commissie van Finantiën A. J. van Hoeken J.Jz., Voorzitter. J. P. Vergouwen. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 180. Leiden, 29 Juli 1905. Volgens art. 4 der verordening van 18 September 1902, regelende het beheer van het openbaar slachthuis, enz. (Gem. BI. u°. 13) zijn onder den Directeur van het slachthuis werk zaam vier keurmeesters, tevens opzichters. De commissie voor het openbaar slachthuis deelt ons thans, bij de toezending van de raming van ontvangsten en uitgaven voor het volgend jaar, mede, dat dit aantal door de toenemende werkzaamheden op het slachthuis niet meer voldoende kan worden geacht. De werkzaamheden van de vier keurmeesters zijn namelijk als volgt verdeeld: Eén doet dienst in het keurlokaal, één in de slachthal voor varkens, één in de slachthal voor runderen en de vierde heeft de surveillance in de stad. Nu gebeurt het echter vaak dat de laatste aan die sur veillance moet worden onttrokken, ten einde toezicht te houden bij het slachten in de slachthal voor paarden hetgeen door het toenemen van den invoer van uit Engeland afkomstige slachtpaarden steeds meer plaats vindt, of wel om toezicht te houden in de slachthal voor ziek vee bij het slachten van ziek of gestorven vee. Ook is dikwerf zijn hulp noodig bij de sterilisatie van afgekeurd vleesch en bij den verkoop van het gesteriliseerde vleesch. Een en ander doet ernstig twijfel rijzen of het toezicht in de stad op den frauduleuzen invoer van vleesch nog wel A. I. WlTJMANS MzN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 4