DONDERDAG 8 JUNI 1905. 93 Beraadslaging over art. 19, luidende: »Het maximum der hoogte van al dan niet tot woning be stemde gebouwen aan pleinen, aan grachten of aan het water, bedraagt 15 Meter, van die aan andere wegen anderhalf maal de breedte van den weg, tot ten hoogste 15 Meter. Het maximum der hoogte van gebouwen op hoeken van wegen is bepaald door den meest breeden weg waaraan zij gelegen zijn. Voor den gevel, aan den minst breeden weg staande, geldt dit maximum echter slechts over eene lengte van ten hoogste 15 Meter. Yoor het verdere gedeelte van dien gevel geldt de maximumhoogte voor de gebouwen aan dien weg. Onverminderd het bepaalde bij het voorgaande lid van dit artikel geldt, indien een gebouw aan meer dan een weg is gelegen, voor eiken gevel de maximumhoogte voor de gebouwen aan den weg, waaraan de gevel staat. Het maximum der hoogte van al dan niet tot woning bestemde gebouwenaan nieuw aan te leggen wegen gelegenbedraagt de breedte van den weg tot ten hoogste iü M." De heer van Dissel. M. d. V. De bijvoeging die nu door Burg. en Weth. aan dit artikel is geschied, is dunkt mij eenigszins in strijd met de eerste alinea van dit artikel. In die eerste alinea wordt toch gesproken van het maximum der hoogte van woningen, gelegen aan grachten of aan het water, of aan andere wegen, in welk laatste geval de hoogte mag bedragen anderhalf maal de breedte van den weg. In de bijvoeging wordt gezegd, dat die hoogte mag bedragen aan nieuw aan te leggen wegen de breedte van den weg tot ten hoogste 15 M. Om het onderscheid goed te doen uitko men zou ik het beter achten, dat in de eerste alinea tus- schen »andere'' en »wegen" werd gevoegd het woordje «be staande." Dan wordt de zaak duidelijker en is er volstrekt geen strijd meer tusschen die eerste alinea en de bijgevoegde alinea. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bezwaar om aan den wensch van den heer van Dissel te voldoen om in de eerste alinea tusschen «andere" en «wegen" in te voegen: beslaande. Het gewijzigde art. 19 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artikelen 23 en 25 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over artikel 41, luidende: «Het aantal, de ligging, wijze van aanbrengen, samenstel ling en afmetingen van riolen, buizen en leidingen tot afvoer van hemelwater, menagewater en faecaliën uit woningenof uit andere gebouwen, moeten door Burgemeester en Wet houders zijn goedgekeurd of wel voldoen aan de daaromtrent door hen vastgestelde eischen. De riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën, waaronder ook begrepen worden stoffen van waterplaatsen en van stalvloerenmoeten worden aangesloten op een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen riool. Indien een riool niet wordt aangewezenmag de uitloozing rechtstreeks in het boezemwater plaats hebben. In geval noch in een riool, noch in het boezemwater wordt geloosd, moet dit plaats hebben in een beerput zonder overstort. In riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën naar het riool of naar boezemwater moet, waar het geldt nieuw te bouwen woningen buiten den singelrand steedsen in andere wijken zoo dikwijls zulks door Burgemeester en Wethouders wordt voorgeschreven, een van een overstort voorziene beerput worden geschakeld, welke moet voldoen aan de door Burge meester en Wethouders te geven voorschriften omtrent inrich ting, afmeting en samenstelling. De inrichting der overstortbuis moet zoodanig zijn, dat de drijvende stoffen worden teruggehouden.'" De Voorzitter. Burg. en Weth. wenschen eene kleine verandering in dit artikel te maken. Als bijvoeging is voor gesteld, dat waar het geldt nieuw te bouwen woningen buiten den singelrand «steeds" een van een overstort voorziene beerput aan de riolen zal moeten worden geschakeld. Nu is door Gemeentewerken de opmerking gemaakt dat dit niet vol te houden is, omdat er gedeelten zijn, waar het onmo gelijk is beerputten te maken van een overstort voorzien. Wij stellen dus voor om het voorschrift niet onbepaald te doen gelden, maar behoudens onvermijdelijke uitzonderingen ter beoordeeling van Burg. en Weth. Tusschen de woorden «singelrand" en «steeds" moet dus nog worden ingevoegd «behoudens onvermijdelijke uitzonderingen ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders". Hier wordt dus regel dat de beerputten van een overstort moeten zijn voorzien, behoudens enkele uitzonderingen ter beoordeeling van Burg. en Weth.; in de andere wijken is het niet aanwezig zijn van zulke overstorten regel, maar kunnen Burg. en Weth. die voorschrijven wanneer het noodig blijkt. Daarmede is aan de eischen der practijk voldaan. Het gewijzigde artikel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 92 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Verordening in haar geheel wordt eveneens zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XX. Vaststelling van het kohier der Plaatselijke directe belasting, dienst 1905. (Zie Ing. St. n°. 139). Dit onderwerp zal worden behandeld in eene besloten ver gadering. XXI. Voorstel tot verhooging van het op de begrooting voor 1905 uitgetrokken bedrag ter voorziening in de behoefte aan kasgeld. (Zie Ing. St. n°. 141). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. De Voorzitter. Dan heb ik nu de eer allereerst nog ter tafel te brengen het volgende. Het Bestuur van de Vereeniging tot het inrichten van Volks speeltuinen heeft zich tot ons College gewend met verzoek vergunning te verkrijgen om te beschikken over een gedeelte van het Raamland, dat in huur is bij Gebr. van Ulden. Aan Gebr. van Ulden is dat terrein verhuurd als weiland, dus wanneer een deel daarvan zal worden speeltuin, dan wordt daaraan een andere bestemming gegeven. Nu meenen wij wel gemachtigd te zijn om Gebr. van Ulden te vergunnen een gedeelte van dat terrein in onderhuur te doen uitgeven aan de Vereeniging, wanneer deze zich daaromtrent eerst met Gebr. van Ulden verstaat, maar als pachters hebben Gebr. van Ulden de verplichting om aan het einde van den pachttijd het gehuurde op te leveren in den staat, waarin het zich bevond tijdens het aangaan der huur. Maar waar een ge deelte nu zou worden gebruikt niet als weiland, maar om daar kinderen te doen spelen, en misschien ook groote menschen, zou het tot een ander doel worden gebezigd, dan waartoe het oorspronkelijk is uitgegeven, en zou daarom voor een der gelijke vergunning de toestemming van den Raad noodig zijn. Ik geloof echter, dat het land niet zoozeer verandert van ge bruik als wel, dat het aan den pachter niet mogelijk zal zijn het land bij het einde van den pachttijd weder in den vorigen staat terug te brengen, althans moet de verplichting daartoe worden opgelegd. In dien zin geloof ik, dat wel aan Gebr. van Ulden kan worden vergund om het perceel aan genoemde Vereeniging in onderhuur uit te geven. Ik stel dus voor, dat de gevraagde machtiging wordt verleend onder goedkeuring van den Raad. De heer de Goeje. Komt de Vereeniging nu tevens bij den Raad met verzoek om een geldelijk subsidie daarvoor, of is daartusschen geen samenhang. In het eerste geval toch zou de Raad er eenigszins belang bij hebben te weten, hoe groot het bedrag is, dat voor die onderhuur wordt gevraagd. De Voorzitter. Gebr. van Ulden geven niet te kennen, welke huur zij hebben kunnen bedingen, maar vragen alleen vergunning om het land in gebruik en onderhuur aan de Vereeniging te mogen afstaan. En in elk geval is niet inge diend een verzoek om subsidie. De heer de Goeje. Alleen in het laatste geval zou de Gemeenteraad er belang bij hebben dat te weten. De Voorzitter. Ik heb de zaak hier ter sprake gebracht, omdat het land zal worden uitgegeven voor een ander doel dan waarvoor het aan den pachter is verstrektanders konden Burg. en Weth. daarop zelfstandig beslissen, maar omdat het land tot een ander gebruik wordt bestemd, meenden wij, dat de Raad daarin moest worden gekend. De gevraagde machtiging wordt daarop bij acclamatie verleend. De Voorzitter. Heeft iemand nog iets voor deze openbare zitting? De heer Sijtsma. M. d. V. Voor de vergadering van 18 Mei j.l. heb ik verlof gevraagd, om eenige vragen te mogen doen aangaande de inrichting der school 2e klasse voor jongens en meisjes. Het was toen echter te laat geworden, waarom ik vrijheid kreeg het doen van die vragen uit te stellen tot een volgende vergadering. Ik kreeg toen reeds den indruk, een afwijzend antwoord te zullen krijgen in elk geval meende U toen ongeveer te weten, wat ik zou zeggen, en wilde U mij met een kluitje in 't riet sturen. Ik heb van die kleine woor denwisseling, toen tusschen U en mij gevoerd, niets in het Officieel Verslag gezien; waarschijnlijk hebben de stenografen dat vergeten in elk geval zou ik er nu gaarne een en ander over willen zeggen. De 2e klasse school voor jongens en meisjes heeft een ge schiedenis. Vroeger is ze geweest, gelijk de meeste leden wel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 5