92
DONDERDAG
8 JUNI 1905.
De Voorzitter. U zult toegeven, dat de algemeene termen,
waarin U hebt gesproken, wel geschikt waren om op een
dwaalspoor te brengen, en dat niemand kon denken, dat u
het over iets anders had dan de benoeming van den heer
Rosier. Het blijkt nu toch, dat door u een punt is besproken,
waarover de discussie op het oogenblik niet loopt, en indien
ik dat had kunnen vermoeden, dan had ik zeker vrijheid ge
vonden om u tot de orde te roepen en u te verzoeken u te
bepalen tot het punt, dat thans aan de orde is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XV. Voorstel tot verkoop van twee perceeltjes grond aan
den Maresingel, kadastraal bekend onder Sectie K nis '1446
en 1447, gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 125).
De Voorzitter. Ik kan meedeelen, dat de Commissie voor
de Financiën tegen dit voorstel geen bezwaar heeft. Er is
geen tijd meer geweest om haar advies te doen drukken, maar
ik heb het hier in schrift voor mij, en daarin wordt gezegd,
dat de Commissie zich met het voorstel vereenigt.
Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
XVI. Verzoek van T. J. Bouzie om bestendiging van het
gebruik van een stukje grond aan de Zwijnhoornsteeg, ka
dastraal bekend onder Sectie F n°. 891, gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 128).
De Voorzitter. Naar aanleiding van het heden ingekomen
adres, waarbij een hoogere koopsom wordt geboden dan hier
wordt voorgesteld, zal deze zaak alsnog in beraad worden ge
nomen, zoodat dit punt van de agenda voor heden wordt af
gevoerd en daaromtrent een nader voorstel zal worden gedaan.
XVII. Voorstel tot wijziging van de vastgestelde begrooting
voor het loopende dienstjaar van de dienstdoende schutterij.
(Zie Ing. St. n°. 431).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVIII. Voorstel tot verhooging van begrootingsposten van
het dienstjaar 1904, waarvan de raming te laag is gebleken.
(Zie Ing. St. n°. 137).
De heer Witmans. De Commissie van Financiën heeft geen
bezwaar tegen dit voorstel.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XIX. Vaststelling van de Verordening op het bouwen en
sloopen.
(Zie Ing. St. n°. 138).
Over het voorstel wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd.
Beraadslaging over art. 11, luidende:
»Het is een ieder verboden het water van zijn dak, balcon,
afdak of ander uitstek op den weg of in het openbaar water
anders te laten afloopen, dan door middel van een aan den
gevelmuur bevestigde buis, welke bij nieuwe gebouwen en
bij herbouw met het riool of met het water in verbinding moet
worden gebracht.
Bij bestaande toestanden zal de uitmonding niet hooger dan
0.35 M. boven den weg mogen liggen.
Bij geheele of gedeeltelijke vernieuwing dezer buizen, moet
de loozing worden gebracht naar het riool of naar het water. Voor
het geval de loozing naar het riool wordt gebracht moet een
ijzeren kolk met stankscherm worden aangebracht.
Vuil water uit gebouwen mag niet anders dan door een
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoende
buisleiding, voorzien van een ijzeren kolk met stankafsluiter,
naar het riool of, waar geen riool aanwezig is, naar het
water worden gebracht.
Indien de loozing in boezemwater geschiedt, mag de uit
monding niet hooger komen dan 0.90 M. onder N. A. P.
In eene leiding tot afvoer van menage- of van fabriekswater
naar het riool of naar boezemwater moet een zinkput worden
geschakeld van voldoende afmeting en samenstelling, een en
ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders.
Afwijking van bovenstaande bepalingen kan door Burge
meester en Wethouders schriftelijk worden toegestaan.
Voor afvoer van menage- of fabriekswater in den polder
wordt bijzondere vergunning van Burgemeester en Wethouders
vereischt, die daaraan zoodanige voorwaarden verbinden, als
voor het reinhouden van het polderwater noodig zullen blijken."
De heer Pera. M. d. V.! Ik heb nog al bezwaren hooren
opperen tegen de mogelijkheid, die er nu blijft bestaan, dat
het menagewater zal worden afgevoerd in den polder, en ik
heb de wenschelijkheid hooren uitspreken, dat dit water zal
worden afgevoerd naar de riolen, zoodat de polders er niet
mede zullen worden belast. De Directeur van de Gemeente
werken spreekt van een enkele woning, en toegegeven zal
moeten worden, dat eene enkele woning niet zulk een groot
kwaad zou doen, maar bij de uitbreiding der stad kan het
voorkomen dat een aantal huizen bij elkander komen te staan,
en wanneer dan het menagewater van die huizen wordt
afgevoerd naar den polder, zou dit wel bezwaren opleveren.
Nu zeggen B. en W. wel dat zij zulke voorwaarden kunnen
stellen, dat de polders door dit water niet verontreinigd
worden, maar als algemeen vast staande wordt aangenomen,
dat het water niet zoo voldoende is te reinigendat het geen
hinder meer zou opleveren voor de polders. Ik zou het
daarom beter achten dat de mogelijkheid van afvoer van zulk
water wordt afgesneden, en als voorwaarde wordt gesteld
dat dit water moet worden afgevoerd naar de riolen, wan
neer althans meerdere huizen bij elkander komen te staan.
De heer Korevaar. Ik geloof dat de heer Pera de zaak
wel wat te ernstig inziet. Hij vreest dat bij stadsuitbreiding
door nieuwen aanbouw het water in de polders zal veront
reinigd worden door faecaliën. Dat gevaar bestaat echter niet,
want er mag niet anders gebouwd worden dan aan straten
die boven het boezemwater liggen, zoodat al het vuil van
de woningen komt in het boezemwater en niet in het pol
derwater. Daarop uitzonderingen toe te laten is geenszins de
bedoeling, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat er
een enkel huis of boerenwoning in den polder wordt gebouwd
en daarbij moet ontheffing kunnen worden verleend. Wan
neer dan, zooals de heer Pera wenscht, absoluut was ver
boden, dat het menage water in den polder wordt afgevoerd,
dan zou zoo'n woning eigenlijk niet gebouwd kunnen worden.
Tevens wijs ik er op, dat het loozen van faecaliën in polder
water absoluut verboden is, alleen voor menagewater is de
mogelijkheid van ontheffing noodig; anders zouden wij een
onuitvoerbare verordening krijgen.
De heer Pera. Dan mag ik zeker wel constateeren, dat de
vrijheid, waarvan hier sprake is, alleen zal worden toegestaan
voor op zich zelf staande woningen, en niet wanneer wij te
doen zouden krijgen met een aantal woningen bij elkander.
De heer Korevaar noemde met nadruk de faecaliën, maar die
heb ik niet genoemd, omdat het van algemeene bekendheid is,
dat die niet zoo kwaad zijn als juist het menagewaterdaarin zit
vooral het bederf. Het is echter duidelijk, dat een alleen staande
woning niet zooveel gevaar kan aanbrengen, maar dat dit vooral
bestaat, wanneer wij te doen hebben met een rij aaneengesloten
woningen. Wordt daarvan echter het menagewater mede
afgevoerd door aansluiting op een riool, dan is ook dat bezwaar
vervallen.
De heer van Dissel. M. d. V. Er staat hier in de bijvoe
ging: »Voor afvoer van menage- of fabriekswater in den pol
der. hetgeen den indruk zou kunnen makenalsof er
maar één polder is, die daarvoor in aanmerking zou komen.
Er zijn echter verschillende polders om Leiden, waarom mijne
vraag is, of het niet beter zou zijn te lezen: in eenigen polder?
Mijne tweede opmerking is deze, dat ook wanneer het me
nagewater en het fabriekswater nadeelig ismen zich daarover
volstrekt niet angstig behoeft te maken. De polders toch hebben
het recht hunne keuren te maken buiten de gemeente om,
en wanneer zij gehinderd worden door welk water ook, dan
hebben zij het recht om de loozing daarvan op den polder te
verbieden. Dergelijke polderkeuren zijn herhaaldelijk gemaakt
en goedgekeurd. Ik herinner mij een geval van een paar
jaren geleden, toen door de gemeente Schiedam een beroep
is gedaan op Gedeputeerde Staten, omdat men bezwaar maakte
tegen een polderkeur, die het afloopen van het riool in dien
polder verbood. Dat was voor Schiedam heel onaangenaam
en lastig, maar de keur is door Gedeputeerde Staten goedge
keurd en het beroep is niet ontvankelijk verklaard.
De Voorzitter. Wat betreft de uitdrukking »in den polder",
geloof ik, dat men zich daarbij veilig zal kunnen neerleggen,
want in verband met andere uitdrukkingen en de geheele
redactie is het duidelijk, dat hier wordt gegeneraliseerd en
dat de bedoeling is, dat de polders in het algemeen zijn ge
nomen. Ik geloof dus, dat tegen die woorden geen bezwaar
kan bestaan en zou wel willen adviseeren ze te behouden,
omdat zjj aldus zijn gekozen in verband met een dergelijke
uitdrukking, elders in de verordening voorkomende.
Wat betreft de andere opmerking van den heer van Dissel,
die is volkomen juist; wanneer de polders zich bezwaard
mochten rekenendan kunnen zij keuren ontwerpen en daarop
eventueel de goedkeuring van de bevoegde autoriteit inroepen.
Art. 11 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.