62 DINSDAG 30 MEI 1905. volstrekt niet zoozeer als wanneer de werkman een avond naar de kroeg gaat en daar kaart zit te spelenDat geval is toch denkbaar, en nu zal het eerste door de gemeente worden verboden, maar het tweede niet, want dat zal zij niet kunnen verbieden. Men wordt daardoor onrechtvaardig en bereikt het beoogde doel niet. Men zou dan dus verder moeten gaan en zeggen, dat er op zal worden gelet, of de werklieden buiten diensttijd iets doen dat verkeerd is voor hun arbeids kracht. Dat kan en mag men niet, maar dan ook niet de band aan één zijde aangelegd. Dus op dien principieelen grond ben ik tegen het voorgestelde artikel. Maar ook om een praktisch bezwaar ben ik daar tegen. Vooreerst is het moeilijk te controleeren, zoodat met dit artikel de deur wordt opengezet voor wetsovertreding en wetsontduiking, en straks zal dat aanleiding geven tot straffen, die het geheele huisgezin van zoo'n werkman treffenen ook zal het een schadelijken invloed uitoefenen op het karakter van den werkman, die door hem dien band aan te leggen wordt gebracht op den weg om kwaad te doen. Een ander bezwaar is echter nog dit, dat Burg. en Weth. de toepassing van het artikel geheel willen overlaten aan den chef van dienst, en nu zal de een toegeven wat de ander een bezwaar acht. De Directeur van Rhijngeest zegt, dat hij er geen bezwaar in ziet, en de Commissie voor de gasfabriek vindt het ook onnoodig, dus die zullen het verlof veel ge makkelijker toestaan dan andere chefs van dienstDe heer Juta knikt van neen, misschien is het dan eene andere Commissie, er zijn er zooveelzeker weet ik dat eene commissie tegen het verbod is en wanneer nu de Raad zou willen ver bieden aan de stads werklieden om voor anderen eenige loon arbeid te verrichten, dan moet hij dit ook verbieden aan andere gemeenteambtenaren, zooals leeraren, onderwijzers en andere ambtenaren, die ook wel arbeid verrichten voor anderen. Gelijke monniken gelijke kappen. En vandaar dat ik voor dit artikel mijn artikel in de plaats wil stellen. De heer Aalberse. M. d. V. U hebt daarstraks de opmer king gemaakt, dat ik weinig goeds heb gezegd over het ont werp van Burg. en Weth., maar nu wil ik toch wel zeggen, dat ik het met dit artikel van Burg. en Weth. geheel eens ben, en niet zal medegaan met het amendement van den heer Sijtsma. Mijns inziens zijn er twee argumenten voor het artikel aan te voeren: een argument van recht en een argu ment van opportuniteit. Wanneer men iemand in zijn dienst neemt voor een behoorlijk loon, dan heeft men ook het recht om van zoo iemand te eischen zijn volle arbeidskracht. Dat staat als een paal boven water. En waar wij nu bepalingen maken tot verkorting van den arbeidsduur, daar is dat zeker in het belang van den arbeider, maar ook wel degelijk in het belang van de Gemeente, omdat zij door een korteren arbeids tijd beter werk hoopt te verkrijgen. En nu heeft de Gemeente m. i. ontegenzeggelijk de bevoegdheid, om tegen den werkman te zeggen: gij krijgt een behoorlijk loon voor zooveel uren arbeid, ik zorg er voor, dat gij niet te lang daarvoor behoeft te werken, ik geef u pensioen, ziektegeld, ik zorg voor uw weduwe en weezen, maar dan moet gij ook uw geheele arbeidskracht aan de Gemeente geven, en niet ten dienste stellen van anderen. Hebben de bepalingen, welke wij zullen aannemen betreffende overwerk, Zondags- en nachtrust, vacantie enz., hebben zij nog zin, wanneer dit artikel uit 't Reglement verwijderd wordt? Het argument van opportuniteit.De heer Sijtsma heeft zelf het voorbeeld genoemd van gemeente-werklieden, die 's avonds nog in tuintjes gaan werken. Nu heeft zich in den Haag het aardige geval voorgedaan, dat bij den Raad was ingekomen een adres van het Bestuur der Vereeniging van Tuinwerklieden, dat bij Burg. en Weth. aandrong op het opnemen van eene bepaling, om aan stadswerklieden het werken in particuliere tuintjes te verbieden, omdat dit ten opzichte van de andere werklieden een oneer lijke concurrentie was. De Gemeente betaalt hare menschen goed en die zijn dus in staat, zoo'n karweitje te doen voor 25 cent, waarvoor de gewone tuinlui altijd 50 cent hebben gerekend. Dus uit een oogpunt van recht en uit een oogpunt van opportuniteit ben ik een groot voorstander van dit artikel. De heer Pera. Na hetgeen door den heer Aalberse is gezegd, kan ik heel kort zijn. Ik wensch er alleen aan te herinneren, dat bij de bespreking over den maximum werkduur, meer malen de opmerking is gemaakt, dat naarmate de werktijd vermindertbeperkt wordt, het werk zelf dat verricht wordt niet behoeft te verminderen, met andere woorden: in minder tijd wordt dan dezelfde hoeveelheid arbeid verricht. Vermin dering van werktijd zal dan dus wezen ten bate en tot ge noegen van den werkman zonder schade voor den patroon. Maar wanneer wij nu den werkman toestaan om zijn meer deren vrijen tijd te gaan gebruiken in dienst van anderen, waardoor hij zich gaat afmatten, dan wordt hij voor het werk, dat hij voor de gemeente heeft te' verrichten, minder geschikt of ongeschikt, en staan wij dus eigenlijk iets toe, wat niet geoorloofd mag zijn. Èn de werkman zelf, èn de Gemeente zullen er door benadeeld worden. Iemand werkt voor zijn brood en krijgt loon voor zijn arbeid, maar wanneer hem eenmaal wordt betaald een loon, dat hem in staat stelt om voor zijn huisgezin te zorgen, dan komt men tot een grens, dat er sprake mag wezen van vrijheid in dien zin, dat de werkman zich zelf geen meerdere lasten, tot eigen schade, oplegt. In het belang van den werkman pleit ik er voor, om artikel 4 te handhaven, gelijk het in het ontwerp staat en dat niet te wijzigen. De heer van der Lip. Tot mijn spijt kan ik niet meegaan met de vorige sprekers en Burg. en Weth. lof toezwaaien voor art. 4. Ik behoor tot de meerderheid in de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen, die, gelijk gerapporteerd is, in dit artikel ziet een ongemotiveerde vrijheidsbeperking. Ik geef echter toe, dat dit een tamelijk lastig punt is. Burg. en Weth. willen als regel hebben het verbod van loonarbeid buiten dienst, en dat het als uitzondering kan worden toe gestaan door den directeur van den betrokken tak van dienst; daartegenover staat het systeem van den heer Sijtsma, die zegt: neen, de regel moet zijn, dat zij dat wel mogen doen, maar dat het in bijzondere gevallen door Burg. en Weth. kan worden verboden. Nu lijkt mij noch het een noch het ander goed; geen van die beide tusschenwegen heeft mijne sym pathie omdatnaar het mij voorkomt, zij aanleiding kunnen geven tot willekeur en dit geldt voornamelijk ten opzichte van de door Burg. en Weth. voorgestelde regeling. Zoodra men toch maakt een regeling, waarbij de Directeur van een tak van dienst de hier bedoelde vergunning kan geven, zal men, naar ik vrees, krijgen een ongelijke rechtsbedeeling; de eene directeur zal de vergunning geven, de ander niet, althans zal de eene er gemakkelijker mee zijn dan de andere. Ik onderschrijf ook nog het door den heer Sijtsma ge opperde bezwaar van de controle, want zoo die ai niet on mogelijk is, zij zal zeker niet gemakkelijk wezen. De heer Sijtsma had gelijk, toen hij zeide, dat die opmerking ook is gemaakt door de Commissie voor de gasfabriek. Velen zullen den bedoelden arbeid thuis verrichten, en hoe is dat te con troleeren? Men kan toch bij die menschen geen huiszoeking gaan doen Ik zou dus zeggen, laten wij het verbod terug nemen of de bijzondere vergunning geheel doen vervallen; dus den loonarbeid buiten dienst of altijd of nooit toestaan, een van beiden. En nu meen ik, dat men wat dit betreft, het beste doet de arbeiders geheel vrij te laten, hen in hunne kostelijke vrijheid niet te kort te doen. Ik geloof, dat zij, die zoozeer vreezen dat de werklieden zich zullen overwerken en spoedig versleten zullen zijn, de zaak eenigszins bekijken door een zwarten bril. Er wordt nu precies gedaanalsof de arbeiders geen gezond verstand meer hebben. Ik vertrouw tenminste, dat zij zelf wel zullen inzien, dat zij bruikbare menschen moeten blijven, want dat de gemeente anders kan zeggen, dat ze hen niet meer gebruiken kan. Op die wijze zullen zij hun gezin wel niet in moeilijkheden brengen. Ik voor mij zie dus in het laten vervallen van dit artikel niet veel bezwaar, en ik kan mij noch vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth. noch met dat van den heer Sijtsma. Ik ben er voor de arbeiders in dit opzicht volkomen vrij te laten en zal dus straks stemmen tegen art. 4. De heer Korevaar. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Sijtsma het eenigszins gemakkelijk heeft gemaakt aan Burg. en Weth. om het amendement door hem voorgesteld te bestrijden, wanneer hij komt met het argument, dat wanneer men den werklieden geen vrijheid geeft om na diensttijd te werken, zij dan des avonds naar de kroeg loopen. Dat is zeker een zwak argu ment, want consequent doorredeneerende zou men ertoe kunnen komen hen den geheelen avond maar aan het werk te houden. Maar hij heelt nog een ander argument genoemd, nl. de moeilijkheid van de controle, welke zou pleiten voor het voorstel van den heer Sijtsma, omdat de controle dan zooveel gemakkelijker zou zijn dan bij aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. Ik ben de omgekeerde meening toegedaan. Wanneer het voorstel van Burg. en Weth. wordt aangenomen, dan zijn strafbaar zij die buiten hun gewonen werktijd loonarbeid voor anderen verrichten. En dat is niet moeilijk te contro leeren, want er zijn altijd benijders die zoo iets aanbrengen, de straf volgt dan spoedig op de zonde en men is gewaar schuwd voor herhaling. Wanneer het voorstel van den heer Sijtsma wordt aangenomen, dan zullen Burg. en Weth. of de directeuren van de takken van dienst in de eerste plaats moeten bewijzen, dat de werkman loonarbeid voor anderen heeft verricht en in de tweede plaats dat dit een nadeeligen invloed heeft gehad op de arbeidskracht van den man. De Directeuren mogen wel tegelijk medicus zijn om dat te kunnen beoordeelen. De heer Aalberse heeft er overigens al volkomen terecht op gewezen, dat de gemeente het recht heeft op de volle arbeidskracht van den werkman. De werkman in diénst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 6