DINSDAG 30 MEI 1905. 01 wordt bepaald, dat alle werklieden van de gemeente daaronder vallen, terwijl dan door den Raad zelf worden aangewezen de categorieën, die er niet onder zullen vallen. Het systeem van Burg. en Weth. hier is echter juist andersom geweest; zij zeggenBurg. en Weth. zullen bepalen welke werklieden onder het reglement vallen; dus de Raad stelt nu wel het reglement vast, maar het zal alleen en uitsluitend van Burg. en Weth. afhangen, wie ten slotte daaronder zullen vallen. Nu geloof ik, dat daartusschen principieel een zeer groot verschil is, dat echter in de praktische toepassing op hetzelfde neerkomen kan, indien gebeurt wat mij dan ook zeer noodig lijkt, n.l. dat Burg. en Weth. daarvan mededeeling doen aan den Raad. Wanneer dat niet gebeurt, dan krijgen wij wat al eens meer is gebeurd, n.l. dat de Raadsleden moeten aan komen met opmerkingen, die zij van elders hebben ontvangen, en waaromtrent van den kant van een wethouder al eens met zeer veel recht is betoogddat dat niet is de gewenschte weg. De Raad moet dan ook zooveel mogelijk kunnen afgaan op offieieele gegevens, en nu komt het mij voor, dat er ook van den kant van Burg. en Weth. geen bezwaar tegen kan zijn, wanneer ieder jaar door hen wordt vastgesteld, welke werk lieden onder het Reglement zullen vallen, en welke niet. dat zij daarvan dan tevens ook mededeeling doen aan den Raad. Want wanneer de Raad het noodig oordeelt, om voor de gemeente-werklieden een reglement vast te stellen, dan spreekt het vanzelf, dat de Raad ook met de grootste belangstelling wil informeeren, wie daar al en niet onder zullen vallen. Want verondersteld eens in het afgetrokkene, dat er een College was, dat voor zoo'n reglement bitter weinig gevoelde en van gedachte was, dat dat niet veel anders is dan een groote last, dan zoude dat College van Burg. en Weth. het uitsluitend in handen hebben om, zonder dat de Raad daar van iets wist, de werking van het reglement zooveel mogelijk in te krimpen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling van Burg. en Weth., maar als dat niet zoo is, dan geloof ik, dat er ook niet het minste bezwaar kan zijn voor hen om mijn amen dement over te nemen, en om derhalve aan den Raad kennis te geven, wie van de werklieden onder het reglement zullen vallen, wanneer dat ieder jaar door Burg. en Weth. is vast gesteld. De Voorzitter. Het voornemen van Burg. en Weth. was om aan het artikel toe te voegen: »En in het Gemeenteblad worden opgenomen"; op die wijze wordt toch het doel bereikt door den heer Aalberse gewenscht. Kan de heer Aalberse zich hierbij nederleggen. De heer Aalberse. Zeker, M. d.V., dan trek ik mijn amende ment in. Het gewijzigde artikel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 2, luidende: »De werklieden worden onderscheiden in tijdelijke en vaste werklieden. Om als tijdelijk werkman te worden aangesteldmoet men den leeftijd van 18 jaren bereikt hebben en het 36e levens jaar niet zijn ingetreden. Echter kunnen ook na het bereiken van den 35-jarigen leeftijd worden aangesteld: a. zij, die reeds in dienst van de gemeente zijn geweest, mits zij het 41ste levensjaar niet zijn ingetreden; b. winterstokers aan de gasfabriek, hetzij zij al of niet reeds in dienst van de gemeente zijn geweest, mits zij het 4Gste levensjaar niet zijn ingetreden. Om als vast werkman te worden aangesteld moet men lo. den leeftijd van 21 jaren bereikt hebben; 2o. gedurende ten minste 52 weken als tijdelijk werkman bij eenigen tak van gemeentedienst werkzaam zijn geweest; 3o. geneeskundig onderzocht en lichamelijk geschikt bevon den zijn voor de op te dragen werkzaamheden. Het onderzoek geschiedt door twee hiertoe door het hoofd van den betrokken tak van dienst aangewezen stadsgenees- heeren of, zoo het moet plaats hebben met het oog op eene aanstelling bij Endegeest en Rhijngeest, door den Genees heer-Directeur dezer inrichtingen. Het bepaalde sub 3o geldt niet voor de aanstelling van vrouwelijke dienstboden bij Endegeest en Rhijngeest." De heer van der Lip. Eene kleine opmerking slechts. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft eene andere redactie voorgesteld, ik sta er niet op dat die redactie kwestie hier in bespreking komt, maar ik wil toch even protesteeren tegen hetgeen Burg. en Weth. hebben geant woord. Onze Commissie had het duidelijker gevondenwanneer men steeds had gesproken van het bereikt hebben van een zekeren leeftijdterwijl in bet artikel nu eens wordt gesproken van »het zooveelste levensjaar bereikt hebben" dan weer van »het zooveelste levensjaar ingetreden zijn". Burg. en Weth. antwoorden daarop dat aan dien wensch niet kan worden voldaanomdat het hier geldt aanduiding van het begin en van het eindpunt van den termijn en dan zeggen Burg. en Weth. verder: »Men moet den leeftijd van 18 jaren bereikt hebben maar men mag een ouderen leeftijd nog niet bereikt hebben. Het eerste is gemakkelijk te zeggen. Immers op den 18den verjaardag heeft men den leeftijd van 18 jaren bereikt, maar om uit te drukken dat de arbeider niet ouder mag zijn dan 35 jaar kan men niet zeggendat hij den 36-jarigen leeftijd niet mag bereikt hebbenomdat dan nog het geheele 36ste levensjaar binnen de grens valt." Dat is volkomen juist, maar wanneer b v. in lid 2 gezegd was: men mag niet ouder zijn dan 35 jaar dan was aan onzen wensch voldaan. Ik zal er geen voorstel van maken; alleen wensch ik er op te wijzen dat naar mijne meening ten deze zeer gemakkelijk aan den wensch van de Commissie had kunnen worden tegemoet gekomen. De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat de heer van der Lip niet verder aandringt op toegeven aan het verlangen van de Commissie, want wat hij aanhaalt om Burg. en Weth. in deze te bestrijden, is, dunkt mij, niet ter zake dienende. Er zijn in het artikel twee verschillende uitdrukkingen ge bezigd, om verschillende begrippen aan te duiden, en wat thans is neergeschreven komt Burg. en Weth. altijd nog het meest wenschelijk voor. Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 3 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: »De werkman is uitsluitend in dienst van de gemeente. Hij mag geen loonarbeid voor anderen verrichten. Echter is het hem veroorloofd met schriftelijke vergunning van den Directeur van den betrokken tak van dienst ook voor anderen loonarbeid te verrichten gedurende den tijd, waarin de Gemeente zijn diensten niet behoeft." Hierop is ingediend een amendement door den heer van Tol, luidende: »Art. 4 geheel te laten vervallen, aangezien dit te veel in grijpt in de persoonlijke vrijheid." De Voorzitter. Daar het hier niet geldt een wijziging van het artikel, is dit geen amendement; de heer van Tol kan volstaan met tegen het artikel te stemmen. Er blijft dus alleen over het voorstel van den heer Sijtsma, om het artikel te lezen als volgt: »Indien het verrichten van loonarbeid voor anderen gedu rende den tijd, waarin de gemeente zijne diensten niet be hoeft volgens den directeur van den betrokken dienst een nadeeligen invloed uitoefent op den arbeid van den werk man in dienst der gemeente, dan kunnen Burg. en Weth. na partijen te hebben gehoord, dien loonarbeid voor een bepaalden tijd verbieden." De heer Sijtsma. M. d. V., bij de toelichting tot mijn voor stel wensch ik te beginnen met het maken van eene kleine opmerking, ten einde een misverstand uit den weg te ruimen. Onze geachte collega Pera heelt zooeven gemeend te mogen opmerken, dat dit door mij ingediend amendement in conflict komt met die van den heer Aalberse, die een korteren arbeids dag voorstelt, terwijl ik de werklieden juist langer zou wenschen te doen arbeiden. Maar dit is een verkeerde voorstelling, dat wrensch ik niet. Art. 4 is een ook door de werklieden zeer aangevochten artikel, niet, omdat zij zoo'n bijzonderen lust hebben om, wanneer zij 10| uur op een dag hebben gewerkt, nogeens door te werken, nu voor anderen, maar omdat zij daarin zien een belemmering van hunne vrijheid; en hoe gaarne ik ook zou wenschen, dat de dagelijksche arbeid niet langer dan 10 uur zou duren, omdat de werkman anders zoo weinig tijd overhoudt om zich te wijden aan het leven in den kring van zijn huishouden of te arbeiden aan zijn geestelijke ontwikkeling, ben ik toch tegen het artikel voorgesteld door Burg. en Weth. Allereerst heb ik een principieel bezwaar daartegen, verder een praktisch bezwaar, en ten slotte moet ik er tegen zijn op billijkheidsgronden. Ik ben van meening, dat de werkgever alleen recht heeft op de werkkracht en den werktijd van de werklieden gedurende den tijd dat zij hunne diensten voor den werkgever presteerenmet wat zij daarbuiten doen, mits het geen schade doet aan hun arbeid, heeft de werkgever, hetzij particulier, hetzij de gemeente, niets te maken; eerst wanneer dat een nadeeligen invloed zou oefenen op den dienst, dan wel. fk meen echter, dat mijn artikel ook in dat geval voorziet Zou men langs dien weg den loonarbeid verbeteren dan moet men ook meer verbieden. Laat ik een concreet voorbeeld nemen. Een tuinarbeider zal voor iemand zijn tuin opknappen, hetgeen van hem eenige lichaamskracht en inspanning van den geest zal vorderen, maar dat vermoeit hem toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 5