68 DINSDAG 30 MEI 1905. Dan hebben wij ten minste dit groote voordeel, dat wanneer die regeling er maar eenmaal is, blijken kan, of zij praktisch wel uitvoerbaar is. Het is, gelijk ik voorstel, reeds in den Haag, en ik meen ook in Arnhemmaar het artikel kan dan worden uitgebreid met in het laatste lid te bepalen, dat den Directeur en de Commissie wordt veroorloofd van de bepaling af te wijken be houdens mededeeling daarvan aan den Raad. Ik geloof, dat wij dan hebben verkregen wat wenschelijk is, en aan den anderen kant wordt voorkomen, dat het moeilijkheden zou geven in den dienst. Blijkt, dat op den duur de uitzonderingen den regel overtreffen, dan zal een nieuwe algemeene regeling dienen ontworpen. Maar wanneer wij deze regeling thans niet op nemen, dan staat zij er over 3 jaar ook niet in. De Voorzitter. De heer Aalberse heeft als argument voor eene behandeling in de afdeeling gezegd dat een bekijken van de zaak aan alle zijden noodig was en dat deze materie ongeregeld was. En nu staat er in het begin van het artikel »De werk- en de rusttijden worden voor eiken tak van dienst door den Directeur geregeld, onder goedkeuring van de be trokken Commissie van Bijstand of beheer." Wij hebben dus niet te doen met een ongeregelden toestand, maar de heer Aalberse wil de zaak regelen in het werkliedenreglement. Waarom stellen wij den heer Aalberse nu voor zijn amende ment terug te nemen Toen wij het amendement kregen was er geen tijd meer om de directeuren van de diensttakken te hooren; was het amendement iets eerder ingediend, dan was daartoe wel gelegenheid geweest. Het is reeds door den heer Juta aangetoond, dat het amendement het beheer der Gasfabriek in groote moeielijkheid zal brengen. De heer Aalberse is zelf lid van de Commissie van beheer van de Gasfabriek en ik zou wel in overweging willen geven om ten gelegener tijd met eene regeling te komenwant nu is de Raad onvoor bereid. Ik geloof dat wanneer het amendement nu aange nomen wordtde Raad er naderhand misschien spijt over zal hebbenomdat de regeling van de Gasfabriek in de war zou worden gestuurd. De heer Pera. Er is ons medegedeeld, dat het ontwerp- reglement is tot stand gekomen onder de medewerking van verschillende commissiën. Nu komt een lid van eene zeer belangrijke commissie met een amendement, dat per slot van rekening de geregelde werking van de Gasfabriek in de war zou sturen. Dat wekt ernstige bedenking tegen het voorstel. Ik zie niet in op welke wijze eene geschikte regeling is te treffen. Wanneer wij met overtuiging het amendement zouden kunnen aannemen, dan hadden wij toch eenig denkbeeld moeten ontvangen, op welke wijze een goede praktische toe passing mogelijk ware. De heer Juta heeft reeds opgemerkt, dat er sprake is geweest van een drieploegenstelsel, maar dat dit niet de sympathie van de werklieden had. Nu kan de heer Aalberse zeggendaarmede hebben wij geen rekening te houden. Maar ik neem altijd het standpunt in, dat het noodig is, waar dit kan, rekening te houden met de wenschen der werklieden en dus niet vast te stellen eene gunstige positie voor de werklieden, waar deze eigenlijk niet door hen gewenscht wordt. Wanneer de Raad handelend optreedt en op zoo'n belangrijk punt een beslissing neemt, dan is het van belang, dat wij in dat opzicht worden ingelicht. Ik meen, dat waar de heer Aalberse zoo zeer is te kort geschoten om zijn amen dement in het noodige verband te brengen, ook zelfs met de inrichting, waarvan hij speciaal medebeheerder is, er alleszins reden is om dit voorstel aan te houden. En zegt hij nu, dat de regeling er dan over drie jaar nog niet is, dan moet ik opmerken, dat hij daartoe machtig veel kan doen door zelf met een weldoordacht voorstel te komen; ik geloof, dat een dergelijk voorstel bij den Raad geen tegenkanting zal onder vinden. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wensch tegemoet te komen aan de bezwaren zoowel van mij zelf als van Burg. en Weth. Ik voor mij meen, dat een reglement, waarin deze zaak niet is geregeld, werkelijk een belangrijk hiaat vertoont, en van den anderen kant erken ik, dat er aan de aanneming van mijn amendement bezwaren zijn verbonden voor de Raads leden, wanneer zij niet hebben een overzicht van alle be drijven, wat betreft de werking, die een dergelijke regeling practisch zal hebben. Daarom ben ik bereid mijn voorstel terug te nemen, maar in de plaats daarvan deze motie voor te stellen: y>De Raadgehoord de besprekingen over art. 8, noodigt Burg. en Weth. uit nadere voorstellen omtrent de regeling van de werk- en rusttijden bij den Raad in te dienen." Ik hoop, dat die zaak dan niet op de lange baan zal wor den geschoven, maar dat Burg. en Weth. toch anderzijds voldoende gelegenheid zullen hebben, om de zaak te overwegen en bij de verschillende commissies aanhangig te maken; ik meen in gemoede, dat deze regeling over een of anderhalf jaar in het reglement zal moeten komen. De Voorzitter. Ik kan niet anders dan voorstellen, deze motie in behandeling te brengenwanneer het reglement zal zijn afgehandeld, want bij de toelichting daarvan zal de voorsteller toch moeten aangeven op welke gronden die rege ling zal moeten berusten. Op dit oogenblik toch is de motie in strijd met de aanneming van art. 8, waar uitdrukkelijk staat, dat de werk- en rusttijden voor eiken tak van dienst worden geregeld door den Directeur, onder goedkeuring van de betrokken commissie van bijstand of beheer. Dus met de regeling in het reglement voorgesteld, verdraagt zich niet de gelijktijdige aanneming van de motie, in welk geval de regeling in het reglement zou moeten worden veranderd. Dus alleen wanneer het reglement is afgehandeld, kan de motie van den heer Aalberse behandeld worden en zal zij door den raad kunnen worden aangenomen of verworpen. Maar op dit oogenblik kan de discussie over het artikel hiermede niet worden onderbroken, ik wil wel toezeggen, dat de motie later zal worden behandeld, maar in den loop van de discussie over het reglement even deze motie aan te nemen en dan voort te gaan met de behandeling van het artikel, dat strijd m. i. met de orde. Wel kan onmiddellijk na afhandeling van het reglement de motie aan de orde wor den gesteld. De heer Aalberse. M. d. V., mag ik toch nog even over de motie spreken, die ik meen dat in zekeren zin is een motie van orde. Wij zijn aan de behandeling van art. 8 van het reglement, maar uit de besprekingen blijkt, dat er leden zijn, die meenen, dat dat artikel onvolledig is, maar die, omdat alsnog de noodige gegevens ontbreken om deze zaak afdoende te regelen, zeggen: wij willen ons voorloopig neerleggen bij het weinige, dat wordt voorgesteld, maar dan willen wij ook eenige zekerheid hebben, dat na eenigen tijd die materie behoorlijk zal worden geregeld. Wanneer ik de motie niet zou hebben voorgesteld en mijn amendement had gehand haafd, dan geloof ik dat U dat ook onmiddellijk in stemming zou hebben gebracht; en nu geloof ik, dat dat met deze motie even kort kan, daar U haar eenvoudig thans in stemming zoudt kunnen brengen. Ik meen, dat bij de behandeling van het werkliedenreglement in den Haag twee keer een zaak is geécar- teerd doordat de Voorzitter zelf de voorstellers uitnoodigde van hun amendement een motie te maken, waarover dan onmiddellijk werd gestemd. De Voorzitter. Wanneer mijn ambtgenoot het in den Haag zoo gedaan heeft, dan is dit voor mij nog niet afdoende om zijn voorbeeld hier te volgen. In de Kamer doet men het ook niet. In dergelijke gevallen worden moties steeds op een later te bepalen dag behandeld; nimmer wordt een wetsontwerp door een motie onderbroken. U hebt de keus of uw voorstel in stemming te doen brengen, of wel u tevreden te stellen met de aanneming van het artikel, met het vooruitzicht dat uwe motie in behandeling zal komen na afloop van de be handeling van het werkliedenreglement. De heer Aalberse. M. d. V. Wat de leiding van de Ver gadering betreft, die laat ik natuurlijk geheel aan U over, maar ik kan niet deelen uwe meening, wat betreft de behandeling van moties in de Staten-Generaal. Herhaaldelijk wordt door den Voorzitter van de Tweede Kamer voor gesteld om eene motie onmiddellijk te behandelen; soms ook om ze op eene later te bepalen dag te behandelendat heeft dan echter meestal ten doel om ze in het geheel niet te behandelen. Dit laatste is natuurlijk Uwe bedoeling niet, omdat Gij onmiddellijk na de behandeling van het werk liedenreglement de motie in stemming wilt doen brengen. Mij is het wel. De heer van der Lip. Wanneer art. 8 is aangenomen, waar in in het eerste lid is bepaald, dat de werk- en rusttijden voor eiken tak van dienst door den Directeur worden ge regeld, hoe kan men dan na afloop van de behandeling weder met eene motie komen om daarin verandering te brengen? De Voorzitter Dat kan zeer goed. Wij maken hier geen wetten van Meden en Perzen. Wij kunnen altijd dadelijk eene wijziging in een artikel brengen. Wanneer wij den eenen dag iets aannemen, kunnen wij het den volgenden dag toch weer wijzigen. De heer van Hoeken. M. d. V. Zou de heer Aalberse er geen genoegen mede kunnen nemen dat als laatste lid eene bepaling werd opgenomen, dat dit reglement binnen 2 jaar moet worden herzien. Dan kan de quaestie van de rusttijden nog eens nader worden nagegaan. Op dit oogenblik ben ik niet voorbereid om een uitspraak te doen. De heer Aalberse. De moeilijkheid voor den heer van Hoeken, om zijne stem uit te brengen, bestaat niet, omdat ik mijn amendement heb ingetrokken. De motie bedoelt niet eene gespecificeerde uitspraak van den Raad, zij bedoelt alleen den Raad in het algemeen te doen uitspreken dat eene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 12