"DINSDAG 30 MEI 1905. 67 De heer Pera. Ik sta voor een vraag. Ik wil wel erkennen dat dit voorstel van den heer Aalberse mij in verlegenheid heeft gebracht en dat ik door zijne toelichting teleur ben gesteld. Hij heeft toch gezegd dat hij van de bijzonderheden niet op de hoogte was en dus niet kon bepalen wat mogelijk is. Nu is bij mij altijd de eerste vraag hoe de bestaande toestand is. Ik ben altijd verbazend bang om allerlei bepalingen te maken zonder dat ik weet dat die noodig zijn. En nu rijst bij mij de vraag of de toestanden hier aanleiding geven om eene dergelijke bepaling te maken. Geven de toestanden daartoe geen aanleiding, dan meen ik dat eene dergelijke bepaling ons eerder achteruit dan vooruit brengt, want dan wordt heel spoedig gezegd: als de werklieden tien uur rust hebben, dan voldoen wij aan den eisch, tot die grens mogen wij gaan en zoolang wij daar niet over heen zijn kan het nog wel. Het amendement wil bepalen dat de werklieden recht hebben op een rusttijd van ten minste 10 achtereen volgende uren tusschen twee dagelijksche werktijden, maar over het algemeen zijn er toch meer rusturen en is het ook gewenscht, dat er meer uren rust zijn. Ik vraag dus of het noodig is, dat een dergelijke bepaling wordt gemaakt, ja dan neen? De heer Juta. De toelichting van den heer Aalberse op zijn amendement verklaart den inhoud. De heer Aalberse heeft, als ik mij niet bedrieg, overgenomen wat daaromtrent is bepaald in het werkliedenreglement van den Haag, maar door dat woordelijk over te nemen zal, indien het amende ment wordt aangenomen, de stadsdienst hier in het onge- reede worden gebracht; die dienst zal vast loopen, daar die hier weder anders is geregeld dan in den Haag. Dat is juist het gevaarlijke er van, dat de heer Aalberse precies heeft overgenomen de regeling zooals die in den Haag is zonder zich vooraf te vergewissen, of de locale toestanden in den Haag anders zijn dan hier. Bv. de gasfabriek; wordt het amendement van den heer Aalberse aangenomen, gelijk het hier luidt, dan loopen de werkzaamheden op de gasfabriek vast. En waarin zit dat? In den Haag werkt de gasfabriek met het drieploegenstelselen daarmede is deze regeling mogelijk en misschien wenschelijk, maar dat laat ik buiten bespreking. Maar hier werkt de gasfabriek met het twee- ploegenstelselen een onderzoek of men hier ook het drie ploegenstelsel voor de gasfabriek zou invoeren en of de werk lieden dat zelf wenschten, is niet met een gunstigen uitslag bekroond geweest. De werklieden zelf zien het nut van het drieploegenstelsel niet in, anders zou daarin vanwege de Directie en de Commissie al eene wijziging zijn gebracht; maar om het aan de werklieden op te dringen, daarvoor hebben wij geen termen gevonden. Nu zal ook de heer Aalberse, als commissaris van de gas fabriek, weten, dat met het twee-ploegenstelsel eens om de veertien dagen de ploegen moeten verwisselen, omdat dan de dagploeg nachtploeg moet worden en omgekeerd; en om dat mogelijk te maken, zullen eens om de veertien dagen de werklieden van de eene ploeg wat langer en die van de andere ploeg wat korter moeten arbeidenhetgeen feitelijk onmogelijk zou zijn, indien het voorstel van den heer Aalberse gelijk het luidt werd aangenomen. Ik gevoel dus veel voor wat de heer Aalberse zelf zegt: Indien de aanneming van mijn amen dement tengevolge mocht hebben, dat de werkzaamheden hier in het ongereede zouden raken, dan is het zeker beter, dat het amendement niet in stemming wordt gebracht. Maar er is nog een tweede punt, dat de heer Aalberse waarschijnlijk geen bezwaar heeft te wijzigen, n.l. waar hij voorstelt: «Alle andere werklieden hebben recht op één weke- lijkschen rusttijd van tenminste 30 achtereenvolgende uren". Wordt dat zoo zonder meer aangenomen, dan zullen die werk lieden, die maar voor een zeer klein gedeelte gemeentewerk lieden zijn, gelijk de lantaarnopstekers, een rusttijd moeten hebben elke week van minstens 30 achtereenvolgende uren. Als men nu weet, dat die menschen geen 4 uren op een dag werken, dan is het toch te ver gedreven hen nogeens zoo'n rusttijd te geven. Hij heeft meer dan 20 uren van de 24 rust, behoort daar nu nog een wekelijksche rusttijd van 30 uren bij De heer Aalberse zal dat zeker niet bedoeld hebben, dus geef ik hem wel in overweging, als hij zijn amendement wil handhaven, om daarop een uitzondering te maken voor de lantaarnopstekers. Maar ik herhaal, dat aanneming van het eerste gedeelte van zijn amendement den dienst aan de gasfabriek geheel in de war zal sturen, en dat zal hij als commissaris van die inrichting zeker allerminst willen. De heer Korevaar. De heer Aalberse heeft gevraagd waarom de rusttijden niet in dit reglement geregeld worden. Dit komt hier vandaan, dat toen 2 jaren geleden dit reglement werd ontworpen, behalve in Amsterdam, overigens van dien aard nog niet veel was te vinden en toen heeft men er tegenop gezien om zooveel in details te treden. Toen de heer Aalberse met zijn voorstel kwam, was de meening van Burg. en Weth., dat men dit ook wel had kunnen regelen en is men de zaak meer van nabij gaan bekijken. Wat fabricage betreft, voor de werklieden daarvan is het voorstel van den heer Aalberse zeer goed toe te passen, maar nu de heer Juta het niet raadzaam vindt om het toe te passen op de werklieden van de gasfabriek, nu geef ik in overweging het amendement voorloopig te laten rusten. Wat wij hier doen is menschelijk werk; er zullen natuurlijk gebreken aan kleven. Laten wij deze zaak in gedachte houden en nader bezien, over een paar jaar zal er nog wel iets te verbeteren zijn en dan kunnen wij tegelijk deze zaak ook in behandeling nemen. Nu de heer Juta zegt dat door aanneming van het voorstel van den heer Aalberse, de geheele reorganisatie van de gasfabriek, en ik geloof ook van het slachthuis, in de war zal worden gestuurd, nu ben ik huiverig om met dit voorstel mede te gaan. Ik zou werkelijk in overweging willen geven dit amendement terug te nemen. De Voorzitter. Ik zou den heer Aalberse ook in overweging geven om zijn amendement voorloopig terug te nemen, na dat hij gehoord heeft de bezwaren, door den heer Juta daartegen in het midden gebracht, omdat het de organisatie van de Gasfabriek geheel in de war stuurt. Wij hebben omtrent de stadswerklieden een argument gehoord dat wel iets beteekent, dat bijv. wanneer 2 uur werd overgewerkt, den volgenden dag tot 10 uur zou worden gewacht voordat men met het werk kon beginnen. Dat zou eene regeling zijn allesbehalve in het belang van het gemeentelijk beheer. Men kan deze zaak altijd nog later regelenthans is zij nog niet van alle zijden genoegzaam bezien. De heer van Hoeken. M. d. V. Er wordt in het amendement ge zegd »De werklieden hebben recht op een rusttijd van tenminste tien achtereenvolgende uren tusschen twee dagelijksche werk tijden." Is het nu de bedoeling wanneer de normale tijd om 's avonds te eindigen is 7 uur en de werkman werkt over tot 9 uur, dat hij dan 'smorgens ook zooveel later in dienst kan komen? En ligt het in de bedoeling van den heer Aalberse om den tijd dien hij later komt af te trekken van het loon of wel dat uur of die uren te schenken. Bij particuliere patroons worden dergelijke uren waarin niet wordt gewerkt in den regel afgetrokken. Men moet in deze niet alleen met de theorie maar ook met de practijk rekenen. De heer Aalberse. Het is mij heel aangenaam, dat ik zoo veel critiek heb gehoord op mijn amendement, want dat bewijst dat ik gelijk had, toen ik begon met te zeggen, dat het beter ware geweest deze zaak schriftelijk voor te bereiden. Nu zeggen Burg. en Weth. als eenig verweer, dat zij deze zaak nog niet voldoende hebben bekeken. Ik zou willen vragen of menwanneer men een werklieden-reglement gaat maken, niet in de eerste plaats aan twee zaken moet denken de regeling van het arbeidsloon en de regeling van den arbeidsduur. Het loon zullen Burg. en Weth. naderhand wel eens regelen, en aan den arbeidsduur hebben zij niet gedacht. Het blijkt dus dat eene schriftelijke behandeling tusschen het Dagelijks Bestuur en den Raad geen overbodige weelde zou zijn geweest. Nu is gevraagd of deze regeling zoo noodig is? Wij hebben echter gehoord, dat het eene aanmerkelijke ver betering zou zijn in de positie van de werklieden, omdat zij nu niet knnnen rekenen op een minimum rusttijd van 10 uur tusschen twee werktijden. En van den anderen kant zou ik willen vragen, toen de heer Pera geen stemming vroeg over art. 5, 2de en 3de alinea, of hij toen ook gevraagd heeft: maar moeten wij dat. gaan be palen, is dat eigenlijk niet al nu zoo, ligt dat niet voor de hand, spreekt het niet vanzelf? Als men een reglement maakt, dan regelt men de materie, die men tot object van zijne regeling gekozen heeft, en daarbij regelt men ook de dingen, die be staan, eenvoudig omdat men wil zeggen: dat zijn de plichten, waar tegenover staan die en die rechten. Nu moet men wel bedenken, dat aangenomen is de 10-urige arbeidsdag, zoodat enkele opmerkingen, die zijn gemaakt, eenvoudig kunnen worden beantwoord met te verwijzen naar den 10-urigen arbeidsdag, zoodat ik daarop niet nader behoef in te gaan. En wat nu betreft de gasfabriek, ik geef toe, in den Haag heeft men het drieploegenstelsel, maar er zou over kunnen worden gedacht, of het niet mogelijk zou zijn ook met het tweeploegenstelsel een regeling te vinden, die hierin zou passen. Maar aangezien het m. i. van den eenen kant niet aangaat een reglement vast te stellen, waarin niet zijn geregeld de loonen, en waarin ten slotte ook niet zullen zijn geregeld de arbeidsduur en de rusttijden, terwijl ik van den anderen kant moet toegeven, dat misschien in een of ander speciaal onderdeel van een gemeentebedrijf moeilijkheden kunnen ontstaan, geloof ik, dat wij deze regeling, die in andere gemeenten praktisch is gebleken, wel kunnen aan nemen, mits dan in een laatste lid wordt gezegd, dat de Directeuren, en ten slotte de Commissies van beheer afwij kingen kunnen maken op hetgeen in dit artikel is bepaald.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 11