71
conflict met dat college uit te lokken. Bij definitieve vast
stelling van de door u den 2en Maart j. 1. voorloopig vastge
stelde begrooting (waarop het salaris van den commandant
nog op f 600.was uitgetrokken, omdat Kolonel Schumann
toen nog niet was afgetreden) zou over 1905 een besparing
worden verkregen van f 933.50 en bij vaststelling van de
begrooting, gelijk Gedep. Staten die nu bereid zijn goed te
keuren, zou de besparing over een vol jaar berekend f 816.
bedragen Het verschil is inderdaad te gering om daarover
in geschil te treden. Bovendien, wij moeten erkennen, abso
lute zekerheid, wie bevoegd is de salarissen van de bezoldigde
leden der schutterij te regelen, geeft de wet niet. Ziet men
met Gedep. Staten in de vaststelling der begrooting tevens
de vaststelling der salarissen, dan zouden Gedep. Staten tot
die regeling bevoegd zijn, (altijd in de onderstelling, dat
art. 34 der schutterijwet door de latere gemeentewet geen
wijziging heeft ondergaan, hetgeen minst genomen twijfel
achtig mag worden geacht). Immers Gedep. Staten, die inge
volge art. 34 der schutterijwet de schutterij-begrooting
definitief vaststellen, met de bevoegdheid om in de voorloopig
door den Raad vastgestelde begrooting die wijzigingen aan te
brengen, die zij noodig achten, zouden daardoor tevens de
bevoegdheid erlangen de jaarwedde vast te stellen. Wij echter
geven de juistheid dier opvatting niet toe, en voor ons behoudt
dus ook het besluit van Uwe Vergadering om de jaarwed
den over 1907 tot 60 te verminderen zijn volle kracht.
Bij de opmaking van de eerstvolgende schutterijbegrooting
zal dan ook met dit besluit moeten worden rekening ge
houden en wij vertrouwen dat Gedep. Staten dan bereid
zullen worden gevonden de dienovereenkomstig voorloopig
vastgestelde begrooting definitief vast te stellen.
Thans geven wij U in overweging de reeds vastgestelde
begrooting voor het loopend dienstjaar alsnog in dien zin te
wijzigen, dat de salarissen van den commandant en van
den len luitenant-adjudant op resp. f 300.en f 450.
zullen worden uitgetrokken, en overigens in die begrooting
alleen de door den schuttersraad voorgestelde wijzigingen aan
te brengen.
Aan den Gemeenteraad Burg. en Wreth. van Leiden.
's-Gravenhage, den 9/13 Mei 1905.
Naar aanleiding van uw schrijven dd 1 dezer n° 97. S.
hebben wij de eer U mede te deelen dat wij bereid zijn onze
goedkeuring te hechten aan een besluit tot wijziging der
nevensvermelde begrooting, strekkende tot vermindering der
jaarwedden van den nieuwbenoemden kommandant en voor
den nog te benoemen le luitenant adjudant doch dat wij
ten aanzien der jaarwedden van de overige in functie zijnde
bezoldigde titularissen bij die Schutterij geen aanleiding
vinden om terug te komen op de meening medegedeeld bij
onze brieven van 21 Maart 11 n° 60 en 11 April n° 83.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland
Patijn, Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
's-Gravenhage, den 11/15 April 1905.
Naar aanleiding van Uwe missive van 31 Maart 1905,
n° 3/105 R hebben wij de eer het volgende onder Uwe aan
dacht te brengen.
Krachtens art. 34 der Schutterijwet wordt de schutter-
lijke begrooting definitievelijk vastgesteld door ons College,
met vrijheid om in den door den Raad voorloopig vastge-
stelden staat der onvermijdelijke kosten der Schutterij de
door ons noodig geachte wijzigingen aan te brengen. Voor
de begrooting Uwer Schutterij over 1905 heeft deze vaststelling
plaats gehad bij ons besluit van 8 November 1904, N°. 67.
Dientengevolge zijn voor het jaar 1905 de salarissen, welke
de titularissen zullen genieten, vastgesteld.
De Gemeenteraad heeft o. m. in de bedragen dier salarissen
wijziging voorgesteld door inzending van een nieuwe staat
der kosten der Schutterij. Bij onze missive van '21 Maart
hebben wij daarop geweigerd in de bedragen dier jaarwedden
over 1905 loopende het dienstjaar, verandering te brengen.
Die bezoldigingen blijven dus vastgesteld op de bedragen,
daarvoor bepaald bij ons besluit van 8 November 1904, N°. 07.
Nu deelt Uw College ons mede dat U niettemin den
Schuttersraad zult aanschrijven de salarissen slechts voor
8uit te keeren.
Wij wijzen op art. 34 der Schutterijwet en de artt. 205 x
en 225 der Gemeentewet. Door de bedoelde aanschrijving zou
dus een conflict tusschen Uw en ons College kunnen ont
staan. waarvan de oplossing niet onzeker kan zijn.
Het zal ons aangenaam zijn spoedig van U te vernemen
dat van de door U bedoelde aanschrijving is afgezien of wel
dat de schuttersraad door U ook met onze zienswijze in deze
in kennis is gesteld.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland
J. J. Duijnstee, lo. Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
's-Gravenhage, den 21/27 Maart 1905.
Bij Uw schrijven van den 5 dezer N°. 3/80 R. ontvingen
wij eene door den Raad Uwer Gemeente onder dagteekening
van den 2en dezer voorloopig vastgestelde nieuwe begrooting
voor de dienstdoende schutterij Uwer Gemeente voor het
jaar 1905, met uitnoodiging tot hare definitieve vaststelling
te willen overgaan.
Wij maken bezwaar aan die uitnoodiging te voldoen op grond
dat reeds onder dagteekening van den 8 November 1904 door
ons College eene begrooting voor die schutterij voor 1905
krachtens art. 34 der Wet op de Schutterijen definitief is
vastgesteld, waarbij voor de verschillende functionarissen bij
die schutterij verwachtingen werden geopend.
Eene wijziging der reeds vastgestelde begrooting zal zich
moeten beperken tot datgene wat een rechtstreeksch gevolg
is van de vermindering van het personeel, gesteld dat daar
voor eene wijziging der begrooting noodig wordt geacht.
Met terugzending der nader ingediende begrooting, noodigen
wij U uit van het vorenstaande mededeeling te doen aan den
Raad uwer Gemeente en aan den Schuttersraad.
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland,
Patijn, Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.