69 kosteloos aan den gebruiker kunnen overdragen en zou de recognitie tegelijkertijd komen te vervallen. Wij zijn te eer geneigd tot deze opvatting omdat de afstand van den grond aan van der Tas plaats vond in een tijd, toen de ge meente alles deed om het bouwen aan te wakkeren, en veelal dan ook grond kosteloos of tegen zeer geringen prijs in eigendom afstond, mits maar tot bebouwing van den grond werd over gegaan. Twijfel omtrent de juistheid van deze opvatting wordt echter nagenoeg uitgesloten, wanneer men bedenkt dat in denzelfden tijd nog een tweede soortgelijke afstand van grond in de Zwijnshoornsteeg, eveneens aan J. van der Tas, plaats vond. Bij besluit van ons college van 14 Februari 1842 werd aan van der Tas toegestaan in die steeg op stads grond 5 huisjes te bouwen. De gemeente bleef aanvankelijk eigenaresse van den grond, en van der Tas werd kadastraal als erfpachter te boek gesteld. Toen evenwel in 1868, dus 26 jaar later, de huisjes gebouwd waren, werd bij acte van 25 September '1868 de grond, krachtens de beschikking van 184Ü, gratis in eigendom aan van der Tas afgestaan. Daarbij gold als overweging: »nu de huisjes gebouwd zijn." Intusschen kan niet worden ontkend, dat er ook plaats is voor de opvatting dat aan van der Tas het recht van opstal werd toegekend, terwijl eindelijk ook de mogelijkheid, dat de grond eenvoudig tot wederopzeggens toe ten gebruike werd afgestaan, met de bevoegdheid daarop te bouwen, even min uitgesloten behoeft te worden geacht. Maar hoe dit zij, in geen geval kan o. i. de adressant Bousie nog eenig recht op den grond doen gelden, immers deze heeft getoond, door in den verkoop van het perceel Varkenmarkt n°. 3 tevens het door hem als zoodanig beschouwde recht van opstal op het stukje grond in quaestie te betrekken, voor de ge vraagde koopsom van zijn rechten op dat stukje grond te willen afstand doen. De gemeente Leiden is, aangezien op den grond niet gebouwd is, eigenaressse gebleven en door Brandt, die in het gebruik van den grond is opgevolgd, wordt thans terecht de voor dat gebruik verschuldigde recognitie betaald, waarbij de vraag of voor de opvolging in het gebruik een nieuw raads besluit zou zijn noodig geweest voor het oogenblik buiten beschouwing kan blijven Op het verzoek van adressant be hoort dus afwijzend te worden beschikt. Wenschelijk schijnt het ons echter, dat thans tevens de onzekerheid, welke omtrent de rechtsverhoudingen ten opzichte van dit stukje grond bestaat, wordt weggenomen. En hetzij men nu met ons college aanneemt, dat Brandt in de rechten van Bousie is getreden en dus krachtens het raadsbesluit van 1859 eigenaar van den grond zou worden door hem te be bouwen hetzij men hem het recht van opstal toekent of als eenvoudig gebruiker ter bede beschouwt, in ieder geval is de gemeente nog eigenaresse van den grond. In het eerste geval zou men door de voor het gebruik verschuldigde recognitie te laten afkoopen, hem den eigendom kunnen afstaan, ook zonder dat tot bebouwing wordt overgaanin de beide andere gevallen kan de grond eenvoudig aan hem worden verkocht. Beide wegen komen financieel voor de gemeente op hetzelfde neer. En aangezien nu de tegenwoordige gebruiker tot den aankoop bereid is, schijnt dit ook ons de meest gewenschte en meest eenvoudige oplossing. Belang bij het behoud van den eigendom heeft de gemeente ook naar het oordeel der commissie van fabricage niet. Wegens zijn ingesloten ligging is de grond ongeschikt om door de gemeente tot eenig doeleinde te worden gebruikt. Daarom ook schijnt ons met die commissie de geboden koopsom van ƒ125.hoewel het perceeltje 185 c.A. groot is, voldoende toe. Op grond van een en ander geven wij U dus in overweging: 1°. afwijzend te beschikken op het hierbij overgelegd ver zoek van Th. J. Bousie; 2°. te besluiten tot den verkoop van het perceeltje grond aan de Zwijnshoornsteeg, kad. bekend onder Sectie F n°. 891, gem. Leiden, groot 184 c.A., aan H. Brandt alhier, voor de som van f 125.met bepaling dat de kosten van overdracht, zooals gebruikelijk is, door den kooper zullen worden gedragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 14 April 1905. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren, Ondergeteekende Theodorus Johannes Bouzie, van beroep Smid en wonende aan de Rustoor dstraat n°. 95 gemeente Zoeterwoude, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, dat door Uw College, in bruikleen en opstand, tegen de bepaalde recognitie een stuk grond liggende aan de Varkenmarkt n°. 3 is gegeven geworden reeds aan wijlen zijn vader en later ook aan hem ondergeteekende, doch dat hij na den in gepasseerd jaar plaats gehad hebbende brand, hij zijn eigendom heeft verkocht aan H. Brandt, transporteur te Leiden; dat het hem ondergeteekende is ter oore gekomen, dat ge noemde Brandt de recognitie buiten voorkennis en zonder toestemming van ondergeteekende heeft betaald; dat hij en wijlen zijn vader het recht tot bruikleen en opstand van vernoemden grond tegen de bepaalde recognitie van Uw College heeft verkregen tot wederopzeggings toe; dat die wederopzegging door ondergeteekende niet heeft plaats gehad. Redenen, waarom hij Uw College verzoekt het verleende bruikleen en opstand dier grond aan ondergeteekende te hand haven. Ondergeteekende stelt zich gaarne bereid aan Burgemeester en Wethouders dat request mondeling toe te lichten. 't Welk doende met eerbiedige hoogachting de requestrant T. J. Bousie. N°. 129. Leiden, 23 Mei 1905. Ingevolge de op 9 November 1903 gehouden openbare aan besteding werd het reinhouden van de gemeente met ingang van 1 Januari 1904 voor den tijd van 10 jaren opgedragen aan de firma Gebrs. Blok te 's Gravendeel. Sedert zijn de heeren Arie en Hendrik Anthonie Blok, des tijds mede-vennooten in de vennootschap Gebrs. Blok, over leden, zoodat die vennootschap thans is ontbonden en de zaken door den eenig overgebleven firmant, den heer Jan Blok te 's Gravendeel, onder dezelfde firma worden voortgezet. Dientengevolge gewerd ons het verzoek om alleen den heef Jan Blok in het vervolg te willen erkennen en beschou wen als aannemer van de door de ontbonden vennootschap aangenomen werken ten behoeve van den reinigingsdienst dezer gemeente en de erfgenamen van de overleden heeren Arie en Hendrik Anthonie Blok, alsmede de weduwe van laatst genoemden, te willen ontslaan van alle verplichtingen die op hen, als getreden in de rechten en verplichtingen van de overledenen, tegenover de gemeente rusten. Tevens gewerd ons een gezegelde verklaring van de des tijds door de firma Gebrs. Blok gestelde borgen, de heeren P. Aardoom Hz. en Adr. van der Giessen, te 's Gravendeel, dat zij het willen beschouwen, alsof zij zich tot borgen hadden gesteld alleen voor den heer Jan Blok, evenals of de reini ging door dezen alleen was aangenomen en dat zij mitsdien afstand doen van alle rechten en rechtsvorderingen, die zij eventueel tegen de erfgenamen van de heeren Arie en Hendrik Anthonie Blok uit dezen hoofde zouden kunnen doen gelden en voorts dat zij zich verbinden om nimmer eenigerlei excep tie of uitvlucht hoegenaamd te zullen opwerpen om zich van de nakoming der verplichtingen uit de bedoelde borg tocht voortspruitende te ontslaan. Onder deze omstandigheden bestaat onzerzijds tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaar. De heer Jan Blok kan in verband met de bepalingen van het contract zeer voldoende gegoed geacht worden om de daaruit voor hem voortvloeiende verplichtingen behoorlijk na te komen en in de zekerheid van den borgtocht zal geenerlei verandering komen. Wij zouden dan ook ongetwijfeld gunstig op het verzoek hebben beschikt ware het niet dat wij het, daar gelaten in hoever ons college ook zonder uwe medewerking daartoe bevoegd zou zijn, wenschelijker achten door Uwe Vergadering hiertoe te worden gemachtigd. Immers, dat de gemeente door de erven van de heeren Arie en Hendrik Anthonie Blok van hunne verplichtingen te ontslaan, toch altijd in eenigszins minder gunstige conditie zal komen, be hoeft geen nader betoog. Mocht dus uwerzijds tegen de in williging van het verzoek bezwaar bestaan, dan zouden ook wij geen vrijheid kunnen vinden daarop gunstig te beschikken. Mitsdien geven wij U in overweging ons te machtigen de erfgenamen van de heeren Arie en Hendrik Anthonie Blok, alsmede de weduwe van laatstgenoemden, te ontslaan van alle verplichtingen welke uit hoofde van het met de firma Gebrs. Blok gesloten contract betreffende de reiniging dezer ge meente op hen rusten. Aan den Gemeenteraad Burg. en Weth. van Leiden. N°. 130. Leiden, 23 Mei 1905. Bij besluit vaji oris college van 22 dezer werd aan den heer F. W. Eyndhoven op zijn verzoek met ingang van 1 Juli a. s. eervol ontslag verleend uit zijn betrekking van ambtenaar ter secretarie, chef der afdeeling »Algemeene Zaken", onder dankbetuiging voor de vele en goede dien sten door hem gedurende ruim 38 jaren aan de gemeente bewezen. Ter vervulling der vacature, welke dientengevolge zal ont staan, werd door ons een oproeping gedaan van sollicitanten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 3