G8 dat wijlen haar genoemde echtgenoot bij koopakte van den 24 Mei 1878, eigenaar werd van een noordelijk gedeelte van het kadastrale perceel Leiderdorp Sectie II nummer 1988 (thans gemeente Leiden) ter grootte van acht vierkante ellen; dat haar genoemde echtgenoot op dien grond een stal heeft doen bouwen; dat haar onlangs is geblekendat die stal gebouwd is, ook op een gedeelte grondeigendom van de gemeente Leiden dat zij dus niet heeft de onvoorwaardelijke beschikking over bedoeld perceel; Redenen, waarom zij zich tot UEdel achtbaren wendt, met eerbiedig verzoek, dat het den Raad moge behagen, haar dat gedeelte gemeentegrond, waarop haar pand is gebouwd, alsnog tegen den kostenden prijs in koop af te staan. 't Welk doende Wed. W. VAN WlERINGEN gehore Catharina Alide van Hes. Leiden, "18 Maart 1905. N0. 126. Leiden, 23 Mei 1905. De werkzaamheden van den Inspecteur der Bouwpolitie zijn in den laatsten tijd dermate toegenomen, dat zij onmo- lijk langer door één persoon kunnen worden verricht. Nadat in uwe vergadering van 9 December 1897 tot de aanstelling van een Inspecteur der Bouwpolitie besloten was, werden dezen ambtenaar door ons college de navolgende werkzaamheden opgedragen a. aanwijzing van de rooilijn en toezicht dat deze stiptelijk wordt gevolgd; b. onderzoek van alle ingekomen bouwplannen c. toezicht op de naleving van andere bepalingen der bouw verordening en van alle andere verordeningen, waarbij hem eenig toezicht wordt opgedragen; d. toezicht op de naleving van de bepalingen der Hinder wet en in het bijzonder op de naleving van de aan, krach tens die wet verleende, vergunningen verbonden voorwaarden. Werd deze op zich zelf reeds zeer omvangrijke taak door de invoering der woningwet niet onbelangrijk verzwaard, zoo zelfs, dat reeds sinds geruimen tijd aan versterking van het personeel der Bouwpolitie moest worden gedacht, thans nu ten gevolge van de wijziging der Drankwet al weder nieuwe werkzaamheden aan den Inspecteur moesten worden opge dragen, kan die hulp niet langer uitblijven. Immers nieuwe «vergunningen" of «verloven" mogen ingevolge die wet door ons college niet worden verleend, wanneer niet blijkt, dat de localiteitenwaarvoor zij gevraagd worden, voldoen aan de eischen, gesteld bij het Besluit van 1 April 1905, (Stbl. n°. 129), ter uitvoering van de artikelen 6, eerste lid, en 35, eerste lid, van de Drankwet. Dit onderzoek van technischen aard moest uit den aard der zaak aan den Inspecteur der Bouwpolitie worden opgedragen. Diens werkkring is dientengevolge niet alleen te veel omvattend geworden voor één persoon, maar bovendien zou de dienst zelve schade lijden, indien door bestendiging van den tegen woordigen toestand, daarin niet naar behooren kan worden voorzien. Aanstelling van een opzichter der Bouw politie, op een jaarwedde van ƒ900.— schijnt ons daarom nood zakelijk. De eischen aan dezen ambtenaar te stellen zijn van dien aard, dat een geringere bezoldiging de keuze van een ge schikt ambtenaar zou uitsluiten. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten: 4°. dat met ingang van 1 Juli a. s. aan den Inspecteur der Bouwpolitie zal worden toegevoegd een opzichter van de bouwpolitie op een jaarwedde van 900. 2°. dat de opzichter der bouwpolitie, evenals zulks ten aanzien van den Inspecteur bepaald werd, zal worden be noemd en ontslagen door ons college. Aan den Gemeenteraad Burg. en Weth. van Leiden. N°. 127. Leiden, 23 Mei 1905. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van den heer H. P. F. Laterveer om ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de Openbare lagere school der 3e klasse, No. 5, alhier en hem dat ontslag eer vol te verleenen met ingang van 1 Juli 1905. Het ter zake door het hoofd der school uitgebracht advies wordt hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 20sten Mei 1905. Edelachtbare Heeren. Bij dezen heb ik de eer, U te berichten, dat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen inwilliging van het verzoek van den heer H. P. F. Laterveer om eervol ontslag uit zijne be trekking van onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de O. L. School der 3de klasse, no. 5, met ingang van den lsten Juli 1905. Met verschuldigden eerbied, Het Hoofd der O. L. School der 3de klasse, no. 5, W. Koops Azn. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Leiden, 16 Mei 1905. Edelachtbare Heeren. Ten gevolge van zijne benoeming tot onderwijzer le klasse te 's Gravenhage, verzoekt ondergeteekende tegen den len Juli 1905 eervol ontslag als onderwijzer met verplichte hoofd acte aan de O. L. S. III. 5. Met den meest verschuldigden eerbied heeft hij de eer te zijn: U.E.A. dienstw. dienaar H. P. F. Laterveer. Aan Burgemeesters en Wethouders van Leiden. N°. 128. Leiden, 23 Mei 1905. Aan ons praeadvies op nevensgaand verzoek van T. J. Bousie behoort een korte historische inleiding vooraf te gaan. Het stukje grond aan de Zwijnshoornsteeg, thans kadastraal bekend onder Sectie F n°. 891, waarvan in het adres sprake is, werd bij beschikking van ons college van 24 Mei 1832 aan H. Ph. Servaas »precario en tot kennelijk wederopzeggens in gebruik vergund tegen betaling eener recognitie van f 6.per jaar." Nadat in 1853 dit gebruik had opgehouden werd bij besluit van ons college van 5 December van dat jaar, krachtens voorafgaand raadsbesluit van 2 November, datzelfde stukje grond gratis ter bebouwing afgestaan aan Johannes van der Tas, onder voorwaarde: «dat zoolang de grond onbebouwd blijft, de jaarlijksche recognitie van f 6.— daarop blijft kleven, waarvan, zoodra de bebouwing zal zijn afgeloopen, deze grond geheel zal worden ontheven." In 1859 deed van der Tas afstand van den grond. Krachtens Raadsbesluit van 13 October van dat jaar werd daarop het stukje bij beschikking van ons college van 31 October gratis ter bebouwing afgestaan aan J. Th. Bousie, o. a. onder voor waarde: «dat zoolang deze grond niet bebouwd wordt een jaarlijksche recognitie van f 6.ten behoeve dezer gemeente voor het gebruik moet worden betaaldvan welke betaling, zoodra de bebouwing is afgeloopen, ontheffing zal worden verleend." Bousie, woonachtig in het perceel Varkenmarkt n°. 3, ver heelde het stukje grond aan dit hem toebehoorend perceel (kad. bekend onder Sectie F n°. 1113). Het stukje grond werd echter niet bebouwd, zoodat met de betaling der recognitie geregeld werd voortgegaan. Nu onlangs verkocht Bousie het perceel Varkenmarkt n°. 3 (Sectie F n°. 1113), bestaande uit huis, erf en smederij, benevens het recht van opstal op een daarachter gelegen stuk grondkad. bekend onder Sectie F n°. 891groot 1 Are 84 c.A. aan H. Brandt Hzn. alhier. En aangezien het stukje grond nog steeds onbebouwd is, is dientengevolge de voor het gebruik verschuldigde recognitie van f 6.laatstelijk betaald door H. Brandt. Hiertegen maakt nu echter Bousie bezwaar omdat, zooals hij zegt, het gebruik zijnerzijds niet is opgezegd. Hij verzoekt daarom dat «het (hem) verleende bruikleen en afstand der grond" wordt gehandhaafd. Allereerst, rijst nu de vraag, welk recht op den grond in 1853 aan J. van der Tas werd toegekend. Ons komt het voor, dat het de bedoeling van den Raad was den grond k osteloos in eigendom af le staanonder voorwaarde evenwel dat de grond zou worden bebouwd en onder bepaling dat zoolang hij niet bebouwd werd, voor het gebruik een recognitie van f 6.— aan de gemeente zou worden betaald. M. a. w. de gemeente besloot den eigendom af te staanmet dien verstande evenwel, dat dit besluit eerst effect zou kunnen sorteeren, wanneer tot bebouwing zou worden overgegaan. Tot zoolang zou dus de gemeente eigenaresse blijven en voor het toege staan gebruik van den grond recognitie heffen, maar zoodra tot bebouwing werd overgegaan zouden Burg. en Weth., zonder nader raadsbesluitden eigendom van den grond

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 2