53 No. 109. Leiden, 1 Mei 1905. N°. 107. Leiden, 28 April 1905. Bij schrijven van Gedeputeerde Staten, waarvan de inhoud in zijn geheel ter uwer kennis werd gebracht in de raads zitting van Donderdag 20 dezer, werd U medegedeeld dat de snelheid van de stroomtram den Haag-Leiden, ten aanzien van het spoorweggedeelte van de ambachtsschool tot het eindpaal der lijn in het Noordeinde en omgekeerd, ten hoogste 5 K.M. per uur zou mogen bedragen. Naar aanleiding van dat voorschrift verzochten Gedep. Stateh u tevens, zoo noodig, te overwegen, in hoeverre krachtens art. 3 lid 3 der wet van 9 Juli 1900 (St.bl. n°. 118) bij verordening onder Koninklijke goedkeuring nog aanvullende voorschriften zullen behooren te worden vastgesteld. Genoemde wet is die, «houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd." De 3e alinea van art. 3 dier wet luidt: «Indien bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard in een gemeente voor schriften noodig maken omtrent den diensten het gebruik van spoorwegen in art. 1 of 2 bedoeld, kunnen deze voorschriften, voor zoover zij spoorweggedeelten betreffen op openbare wegen aangelegd, door den gemeenteraad onder onze goed keuring worden vastgesteld." Het komt ons voor, dat dergelijke bijzondere omstandig heden hier niet aanwezig zijn en aan de bedoelde aanvullende voorschriften dan ook geen behoefte bestaat; te minder, waar bij het verleenen der vergunning tot het doortrekken van de lijn in het Noordeinde, door de daaraan verbonden voorwaar den op zeer afdoende wijze ook voor de openbare belangen van de gemeente werd gewaakt. Wij geven u mitsdien in overweging het schrijven van Gedep. Staten voor kennisgeving aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 108. Leiden, 28 April 1905. Nadat bij Raadsbesluit van 2 April 1903 de heer Oberman benoemd was tot leeraar in het Nederlandsch en Duitsch aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, alhier, werd hem met uwe voorkennis en goedkeuring (Zie Ingek. St. n°. 96 van dat jaar) tijdelijk ontheffing verleend van het onderwijs in het Duitsch aan de Afdeeling B. Dat onderwijs werd tijdelijk door ons opgedragen aan den heer Verwer, leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, alhier. In Mei 1904 werd de tijdelijke opdracht van den heer Verwer voor een jaar verlengd. Thans na afloop van den tweeden cursus is de Heer Oberman tot de overtuiging gekomen dat hem niet zonder schade voor het onderwijs de lessen in het Duitsch aan de Afdeeling B zouden kunnen worden opgedragen. Hij geeft thans 20 uren Nederlandsch en 8 uren Duitsch aan Afdeeling A, en 4 uren Nederlandsch aan Afd. Bin het geheel dus 32 lesuren. Bedenkt men nu dat daarbij nog moeten worden gevoegd verscheidene uren, voor voorbereiding en correctie vereischt, dan ligt het voor de hand, dat het gehalte der lessen allicht een nadeeligen invloed van vermeerdering zijner uren zou ondervinden. De Directeur der Kweekschool stelt daarom voor het onderwijs in het Duitsch aan de Afdeeling B blijvend op te dragen aan den heer Verwer. Deze is bereid die op dracht te aanvaarden, bij den Districts-Schoolopziener bestaat daartegen geen bezwaar en ook de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs deelde ons mede, dat een vaste aanstelling van den heer Verwer aan de Kweekschool bij haar geen bezwaar zou ontmoeten. Wij stellen u daarom voor den heer J. Verwer te benoemen tot vast leeraar in het Duitsch aan de Afdeeling B van de Kweekschool. Tevens geven wij U in overweging over te gaan tot de vaste aanstelling van Dr. W. H. Keesom die in Augustus 4903, ter vervanging van Dr. Klinkenberg, tijdelijk met het onderwijs in de wiskunde aan de Afdeeling B werd belast. Met het oog op een eventueele latere benoeming aan een inrichting van Hooger of Middelbaar onderwijs, zou Dr. Keesom gaarne tot vast leeraar worden benoemd, in verband met de daaraan verbonden aanspraken op een hoogere bezoldiging. Aangezien Dr. Keesom zijn taak steeds met toewijding heeft vervuld, schijnt het verzoek ons alleszins billijk, zoodat wij ons gaarne vereenigen met het advies van den Districts schoolopziener om ook Dr. Keesom tot vast leeraar aan de Afdeeling B aan te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Wij hebben de eer IJ voor te stellen de tiend over 1905 van de aardappelente veld staande op de tiendplichtige lan derijen onder Leiderdorp en in Leiden, onderhands tegen taxatie aan de tiendplichtigen af te staan, zooals dit reeds sedert verscheidene jaren plaats vindt. De administratie van het Kroondomein, dat voor de helft in deze tiendheffing deelgerechtigd is, kan zich, blijkens ont vangen bericht, met deze regeling vereenigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 110. Leiden, 2 Mei 1905. Door de vereeniging «Volksspeeltuinen", den len Februari j.l. hier ter stede opgericht, wordt u bij nevensgaand adres verzocht aan de vereeniging «ten gebruike af te staan een. stuk grond, in eigendom bij de gemeente, en wel bij voorkeur een gedeelte, groot l£ H. A., van het zoogenaamde Raamland aan den Hoogen Rijndijk of wel het weiland aan den Zoeter- woudschen singel, begrens door de Cronesteinkade, tegenover de Plantsoenbrug." Blijkens art. 2 van de door haar overgelegde statuten is het doel der vereeniging «om den leerlingen der scholen voor on- en minvermogenden van alle gezindten binnen Leiden de gelegenheid te geven zich onder leiding en toezicht in de open lucht te vermaken met en zich te oefenen in eenvoudige spelen. Zij tracht dit doel te bereiken door het oprichten en instandhouden van volksspeeltuinen." Meer in het bijzonder wordt door de vereeniging beoogd: '1°. aan de kinderen in onze van pleinen en parken verstoken stad buiten de schooluren gelegenheid te geven tot spelen zonder anderen overlast aan te doen. 2°. voor de kinderen uit slecht behuisde en veelal in zorge lijke omstandigheden verkeerende gezinnen de gelegenheid te openen om zoodra het weêr dit maar eenigszins toelaat, ont spanning te zoeken in de buitenlucht. 3°. de straatschenderij en baldadigheid der straatjeugd tegen te gaan; en 4". door leiding te geven aan het spelen dezer kinderen op den duur ook hun zedelijk en lichamelijk welzijn te bevorderen. Bevordering van dit streven, terecht wordt het door de vereeniging gezegd, mag een algemeen Leidsch belang worden geacht. Hare oprichting heeft dan ook onze volle sympathie en zeker kan de jonge vereeniging aanspraak maken op den steun der gemeente om haar bij het bereiken van haar doel behulpzaam te zijn. Een andere vraag is het intusschen of het op den weg der gemeente kan liggen dien steun te verleenen in den vorm waarin zij door de vereeniging wordt gewenscht. Na ernstige overweging kwam het ons voor dat deze vraag in ontkennenden zin behoort te worden beantwoord. Niet zonder bedenking toch kan het heeten het particulier initiatief op een wijze als door de vereeniging verlangd wordt, tegemoet te komen. Indien een vereeniging ter bereiking van haar doel over een stuk grond moet kunnen beschikken, behoort zij zichzelve de beschikking daarover te verzekeren en niet aanstonds bij hare oprichting bij de gemeente aan te kloppen om haar kosteloos datgene te verschaffen wat zij in de eerste plaats tot bereiking van dat doel behoeft. Eerst dan wanneer na een ernstig en degelijk onderzoek gebleken is dat de vereeni ging zichzelve niet helpen kan, eerst dan achten wij een beroep op de gemeente als hier gedaan wordt, gerechtvaar digd. Maar daarvan kan uitteraard bij een vereeniging die nauwelijks een paar maanden bestaat, geen sprake zijn. Naast deze bedenking van piincipieelen aard, bestaan er echter andere van meer practische beteekenis. De vereeniging vraagt het kosteloos gebruik van een stuk land aan het Raamland of aan den Zoeterwoudschen Singel. Nu bezit de gemeente binnen hare grenzen slechts enkele terreinen. Behalve over de beide genoemde kan zij nog slechts over het onlangs aangekochte weiland achter het Terweepark beschikken, Gelijk u bekend is, is echter aan dit laatste reeds een bepaalde bestemming toegedacht en bovendien ligt het in een deel der gemeente, waar, met het oog op den aard der bevolking, aan een volksspeeltuin minder behoefte bestaat. Zoo blijven dus alleen over het Raamland en het land aan den Zoeterwoudschen singel. Beide werden echter reeds ter beschikking gesteld van de Regeering voor de oprichting van een ethnografisch museum en van een gebouw voor de Rijks verzekeringsbank. Geheel vrij in hare beschikking over deze terreinen is de gemeents dus ook niet meer. Maar ook al ware dit wel het geval, dan nog zou er bij ons bezwaar bestaan om een dezer terreinen ten gebruike af te staan. Later, wanneer de gemeente zelve over het terrein zou wenschen te beschikken, zouden moeielijkheden allicht niet uitblijven. En nu zal men ons wellicht tegenvoeren, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 3