60 3. Op de dagen waarop bedoelde veilingen plaats hebben, vrijhouding van af de veilingloods tot aan de Kippenbrug, van het water, het terrein en den walkant, vanaf des na middags 2 uur tot des avonds 8 uur, voor de schuiten van hen, welke hunne producten laten veilen bij genoemde Leidsche Tuinders Patroons Vereeniging. 4. Zooveel mogelijk personen, welke in het geheel niets met de veilingen van noode hebben, van het terrein te weren. dat het adressanten gebleken is dat deze voorgestelde maat regelen dringend noodzakelijk zijn, zoodat zij op eene spoedige afdoening dezer zaak vertrouwen. Redenen waarom adressanten zich bij deze tot Uwen Raad wenden teneinde te besluiten 1. Nd des middags 49 uur geene andere vrije veiling of markt te doen plaats hebben dan die vanwege genoemde Leidsche Tuinders Patroons Vereeniging. 2. Tot het daarstellen van politie toezicht in de loods en op het veilingsterrein door personen geheel op de hoogte met de verordeningen aangaande het markt- en veilingwezen. 3. Op de dagen waarop bedoelde veilingen plaats hebben, het water, het terrein en den walkant, vanaf de veilingloods tot aan de Kippenburg, vanaf des namiddags 2 uur tot des avonds 8 uur, vrij te houden voor de schuiten van hen, welke hunne producten laten veilen bij genoemde Leidsche Tuinders Patroons Vereeniging. 4. Zooveel mogelijk personen, welke in het geheel niets met de veilingen van noode hebben, van het terrein te weren. 't Welk doende enz., G. Doeve, Voorzitter. B. Hoff, Secretaris. Leiden, 8 Maart 1905. N°. 119. Leiden, 9 Mei 1905. Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een staat ver meldende de bezwaarschriften van de Wed. A. Pijl—Rooden- burg, P. J. Hasselbach, de Wed. J. Teunisz—van Lom en P. A. Dietz, tegen bunnen aanslag op het 2e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting voor 1904. Overeenkomstig ons in dien staat opgenomen advies, stellen wij U voor de aanslagen van deze reclamanten alle te hand haven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 120. Leiden, 10 Mei 1905. Art. 4 van het Reglement op de wegen en voetpaden in de provincie Zuid-Bolland van 3 November 1870, zooals dat laatstelijk is gewijzigd bij het besluit der Staten van 19 Juli 1904, schrijft voor, dat jaarlijks, vóór den len April, door Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde Staten wordt ingezonden een beredeneerd verslag van den staat der wegen voetpaden en kunstwerken binnen hunne Gemeente. Aan dit voorschrift behoefde noch kon tot dusverre door ons college worden gevolg gegeven, aangezien het voorlaatste lid van art. 3 van datzelfde Reglement bepaalt, dat de leg gers dienen tot grondslag der toepassing van alle bepalingen van het Reglement. En zulk een legger is voor deze gemeente nimmer vastgesteld. Feitelijk bestond aan zulk een legger vóór de grensuit breiding in '1896 voor deze gemeente dan ook geenerlei be hoefte. Immers art. 1 van het Reglement zegt, dat aan de bepalingen van het Reglement zijn onderworpen de wegen en voetpaden, liggende ten dienste van het algemeen, bene vens de daarin gelegen of daartoe behoorende kunstwerken, als: bruggen, sluizen, duikers, heulen, leuningen, palen en soortgelijke, met uitzondering van: 1°. enz. 2°. enz. 3°. de straten, wegen en stegen binnen de bebouwde kom eener Gemeente gelegenvoor zoover zij geen deel uitmaken van een verder strekkenden weg. Nu was vóór de grensuitbreiding Leiden feitelijk geheel en al bebouwde kom. Op den legger hadden dus alleen moeten worden gebracht de straten, deel uitmakende van een verder strekkenden weg. Dit nu scheen allerminst wenschelijk omdat daardoor die straten zouden worden onderworpen aan het toezicht van Gedep. Staten voor zooveel haar onderhoud betreft, alsmede aan verschillende politiebepalingen van het Reglement be treffende het rijden als anderzins Zoo ver gaande inmenging van het provinciaal gezag in onze gemeentelijke huishouding kon zeker geen aanbeveling verdienen. Intusschen ook nadat de grensuitbreiding in 1896 had plaats gehad, deelden wij jaarlijks aan Gedep. Staten mede, dat aan het voorschrift van art. 4 van het Reglement door ons niet kon worden voldaan, aangezien het voor deze ge meente bij gebreke van een legger niet van toepassing was, totdat wij bij schrijven van dat college, van 30 April/6 Mei 1903 B. n°. 1297 (le Afd.) G. S. n°. 38/1 werden uitgenoo- digd een legger van wegen en voetpaden, als bedoeld bij art. 3 van het Reglement op de W'egen en Voetpaden in deze provincie, samen te stellen. Thans was dus het oogenblik gekomen, waarop tot het samenstellen van den legger moest worden overgegaan: Art. 3 van het Reglement nl. zegt: »De wegen en voetpaden in elke gemeente" (voor zooveel vallende onder art. 1) »worden door de zorg van Burgemeester en Wethouders, voor zooveel noodig in overleg met de eige naars of beheerders der wegen of voetpadenop een legger omschreven en door een schetsteekening aangeduid. De legger bevat de benaming, soort en klasse, richting, lengte en gemiddelde breedte der wegen en voetpadenver melding der kunstwerken, opgave der eigenaars, onder houdsplichtigen en beheerders van den weg of van het voet pad en van elk kunstwerk met aanduiding van de bewijs stukken; enz. Burgermeester en Wethouders stellen den legger voorloo- pig vast en laten dien gedurend ééne maand ter lezing lig gen op de Secretarie der Gemeente. Daarvan geschiedt op den dag der nederlegging openbare kennisgeving door aanplakking. Gedurende den tijd, dat de legger ter lezing ligt, kun nen de belanghebbenden hunne bezwaren bij den Gemeente raad schriftelijk inbrengen. De Raad beschikt daarop binnen één maand, stelt den legger vast en zendt daarvan afschrift aan Gedep. Staten. Burg. en Weth. enz Aan dit voorschrift is thans volledig voldaan. Voorgelicht door de commissie van fabricage hebben wij den legger voorloopig vastgesteld. Aangezien ingevolge art. van het Reglement daarop niet behooren te worden gebracht de ijzeren spoorwegen, de wegen welke door het Rijk wor den onderhouden en beheerd en de straten wegen en stegen binnen de bebouwde kom der gemeente, zijn daarop alleen gebracht de volgende wegende straatweg naar Haarlem de Maredijk; de Haarlemmertrekvaartweg; de overweg naar de Grofsmederij; de Zoeterwoudsche weg; de weg langs Staalwijk; de Rijn- en Schiekade en de Jan van Gooyenkade, de beide laatste, voor zoover buiten de bebouwde kom gelegen. Den 9den December 1904 werd de legger met bijlagen op de secretarie ter lezing gelegd en daarvan bij publicatie kennis gegeven aan de ingezetenen. Geen enkel bezwaar werd ingebracht, zoodat thans zonder bezwaar door Uw Vergadering tot de definitieve vaststelling kan worden overgegaan. Mitsdien geven wij U in overweging, onder verwijziging naar de verschillende in de Leeskamer ter inzage liggende bescheiden, tot die vaststelling over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 10