3-2
DONDERDAG 23 MAART 1905.
is in dat bedrag een rectificatie aangebracht; die halve ton
is teruggebracht tot f 40000,— welke mededeeling al even
onjuist is. Het spijt mij inderdaad, dat ik in een ingezonden
stuk het volgende heb moeten lezen»de vaartverbetering door
Leiden zal den ingezetenen weer f 40000,kosten. Zijn de
voordeelen, die onze neringdoenden daarvan hebben dan zoo
groot?" Maar ik vraag: waar steunt dat op? Wel wordt
medegedeeld, dat als het voorstel van de meerderheid van
Burg. en Weth. wordt aangenomen, de gemeente tot een be
drag van f40000,— zal bijdragen in de verbetering der bruggen.
Maar niet wordt genoemd en dat vind ik het leelijke in
dat stuk dat als de provincie de vaart buiten Leiden om
legt, de Gemeente dan de kosten van vernieuwing der Blauw-
poortsbrug en naderhand de herstelling van de Janvossenbrug
alleen zal moeten betalen en dat het bedrag dier kosten zal zijn
f 55000,— dus de Gemeente zal dan 14 a 15000 gulden meer
moeten betalen. Nu zal de Blauwpoortsbrug, die nu al zoolang
in zeer bedenkelijken toestand verkeert, het misschien nog een
jaar of twee jaar, in het allergunstigst geval drie jaren, volhou
den, maar de mogelijkheid van een ongeluk, waardoor eerder
vernieuwing zal moeten plaats hebben, is niet uitgesloten. En
wanneer de krachten die brug begeven, dan zal de vernieu
wing van de Blauwpoortsbrug verre het leeuwendeel der
f 55000,— uitmaken. Alzoo geloof ik terecht, dat de voor
stelling, dat het behoud van de doorvaart door Leiden
f 40000,aan de Gemeente zou kosten, absoluut onjuist is.
Mijnheer de Voorzitter, aan het einde van het betoog wordt
ook gezegd, dat Leiden nu maar niet langer moet tegenpraten
doch toegeven aan den wensch van Gedeputeerde Staten, die
in 1883 en '1901 getoond hebben, de vaart buiten Leiden om
te willen hebben.
Mijnheer de Voorzitter, dat is absoluut tegen de waarheid
in. In 1883 zijn het juist Gedeputeerde Staten geweest, die
de gemeente Leiden hebben gewezen op het groote belang van
de doorvaart door Leiden en die het om zoo te zeggen ons in
den mond hebben gegeven, dat het Leiden groote offers moet
waard zijn de voordeelen, aan het behoud van de doorvaart
verbonden, te behouden. Dat is dus precies het tegendeel van
hetgeen in dat artikel wordt beweerd. Ja, zelfs de groote
man, die achter deze zaak zit, de Hoofdingenieur van den
Provincialen Waterstaat geeft toe, dat Leiden er met het oog
op zijn handel en industrie groot belang bij heeft, dat het
blijft liggen aan de groote vaart.
Thans een enkel woord over het rapport van den Havenmeester.
Dat rapport is zeer onbeslist. De Havenmeester is blijkbaar
een voorstander van de verlegging van de vaart naar buiten.
Waarom hij daarvan een voorstander is, staat gedeeltelijk in
zijn rapport, gedeeltelijk in de stukken. Zeker is het, dat de
omvang zijner werkzaamheden in geval van verlegging zal
verminderen. Hoewel de Havenmeester zich niet bevoegd acht
advies te geven en hij zich alleen bepalen wil tot het kenbaar
maken van het vóór en tegen van de zaak, wordt in zijn
rapport het tegen zeer uitvoerig vermeld en op den voorgrond
gesteld, zoodat het voor de beoordeelaren van zijn rapport
niet twijfelachtig is hoe zijne meening is. Zoo b. v. de mede
deeling, dat de schippers weinig gebruik maken van hun
recht om vier uren met hun schip binnen de gemeente te
blijven tot doen van inkoopen. En dan laat de Havenmeester
voigen: »Maar meestal zenden zij iemand aan den wal om
inkoopen te doen.'' En alsof hij bevreesd is, dat daarvan een
gunstige conclusie gemaakt zou worden, laat hij er ongeveer
dit op volgenmaar het havenpersoneel let wel, het haven
personeel is vrij eenstemmig van oordeel, dat de winke
liers niet dat voordeel van de doortrekkende schippers ge
nieten, dat men ervan verwacht had. Hoe kan nu het haven
personeel weten, wat b. v. de schippersvrouwen in de
Haarlemmerstraat koopen. En om den indruk nog meer te
verzwakken, wordt er bijgevoegd, dat de schippers in de
onmiddellijke nabijheid allerlei artikelen kunnen krijgen in
de drijvende winkels bij de Spanjaardsbrug. Ik kom nog al
eens dien kant uit en heb meermalen naar die bootjes uit
gezien, maar ik heb er nog nooit een kunnen vinden, bezig
om aan doorvarende schepen te verkoopen.
Ik ben toen op recherche uitgegaan, omdat ik er toch
eindelijk wat meer van wilde weten, en eindelijk aan de
Spanjaardsbrug gekomen, heb ik gevraagd naar die bootjes.
De man, wien ik het vroeg, en die daar altijd aanwezig is,
begreep mij eerst niet, en toen ik hem nogmaals had duidelijk
gemaakt hetgeen ik bedoelde, zei hij: O, mijnheer daar ligt
het, wijzende op een bootje met een groen overdekt roefje;
dat gaat soms langs de schuiten om uien, aardappelen, koffie
enz. te trachten te verkoopen.
Dat zijn nu »al die drijvende winkels", n.l. dat ééne schuitje,
waarvan zooveel ophef wordt gemaakt. Laat ik er bijvoegen,
dat dat schuitje dikwijls voor andere doeleinden wordt ge
bezigd. Ik zie het vaak door de Heerengracht varen, beladen
met groenten; vermoedelijk is het dan in dienst van war-
moeziers en kan dan dus niet dienst doen als drijvende winkel.
Ik kom dus tot de conclusie, dat ook dit argument weer
schromelijk overdreven is. Nu, het resultaat van die drijvende
winkels is dan ook zeker niet zeer groot. Want, heet het in
het rapport, zoodra de schippers die drijvende winkels gepas
seerd zijn en daar inkoopen hebben gedaan, zenden ze iemand
naar den wal, in Leiden, om inkoopen te doen!!!
Nu de mededeeling, dat de Leidsche winkeliers erkennendat
er voordeel gelegen is in het behoud van de doorvaart. Maar
dat wordt in het rapport van den Havenmeester ontzenuwd
door de verklaring, dat de meeste winkeliers hebben gezegd,
dat de winsten niet van overwegend belang zijn. Nu is het
verbazend moeilijk om te zeggen wat een winkelier noemt
seen winst van overwegend belang". En dat een winkelier
voorzichtig iste zeggen dat hij wèl winsten van overwegend
belang geniet, valt te meer in het oog als hij die verklaring
moet afleggen tegenover een gemeenteambtenaar. Want het
is zoo iemand niet kwalijk te nemen, dat hij onwillekeurig
denkt aan zijn belastingbiljet en zich niet gaarne zeer open
hartig omtrent zijn winsten uitlaat. Maar er zijn dan toch
ook wel winkeliers geweest, die verklaard hebben, dat de
verdiensten wel van overwegend belang zijn. Dat nu moet
men niet uit het oog verliezen, en dat komt overeen met
het antwoord, dat eenige winkeliers hebben gegeven op de
dringende en herhaalde uitnoodiging van de redactie van
het Leidsch Dagblad. Toen dit blad nl. uit zijn hoek kwam
met te vragen: hoe is het nu met die voordeelen gesteld?
natuurlijk in de hoopdat de winkeliers zouden zeggenoch,
wij hebben er niets aan, toen antwoordde een bewoner van
de Haarlemmerstraat, die niet alleen voor zichzelven oordeelt
sReeds lang ondervond ik schade in het bedrijf door de ver
andering der doorvaart in onze stad." Daarbij heeft hij op
het oog de bepaling, dat de schepen niet meer genoodzaakt
waren om door de vaart Oude Singel te gaan, maar dat zij
ook vrij door den Nieuwen Rijn konden gaan. sMaar", laat
hij volgen, snu is mijne overtuiging, dat, zoo de vaart buiten
Leiden wordt verlegdde schade nog grooter zal worden voor
alle neringdoenden in de geheele stad". Dus die nering
doenden oordeelen er anders over dan het L. Dagblad meende
en die bom sprong dus in de verkeerde richting.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog een argument en dat
is dit.
Door vele doorvarende schepen worden goederen medege
bracht voor de Leidsche winkeliers tegen lager prijs, dan
waarvoor die goederen vroeger hier gebracht werden,toen ze
nog meest over Amsterdam of Rotterdam werden vervoerd.
Dus wordt hier door doorvarende schepen aan de winkeliers
voordeel bezorgd. Doordat de vaart door Leiden loopt, kunnen
die doorvarende schepen die goederen natuurlijk goedkooper
medebrengen. Wordt nu de doorvaart verlegd, dan kunnen
de schepen de goederen wel medenemen, maar zij zullen
ze buiten de stad moeten laten liggenwant zij zullen
niet expres naar Leiden doorvaren en daar haven-, liggeld
enz. betalen. Dus zullen zich ook in dit opzicht bij de winke
liers de naweeën doen gevoelen als de vaart niet meer door
Leiden zal loopen.
Wat nu ook niet zoo iedereen in het oog valt, maar toch
een feit is, is dit, dat er sedert die nieuwe vaart hier stoom
vaartdiensten op Leiden zijn in het leven geroepen van de
verschillende deelen van ons vaderlandlijnen, die er vroeger
niet waren en die, waarschijnlijk tengevolge van de nieuwe
vaart, zijn tot stand gekomen. Ik zal ze opnoemen: de Sneeker-
boot, die goederen naar Leiden brengt uit Friesland en Gro
ningen; de boot van Nijmegen en Arnhem, die sedert dien
tijd op Leiden vaartde Lekdienstbooten; en de Sallandbooten
van Deventer. Al die booten brengen ook de goederen naar
Leiden, waarvan ik zooeven sprak. Dat is dus ook een voor
deel, dat wij ook al weer aan de vrije doorvaart hier en de
vermeerdering van het verkeer te danken hebben en dat wij
vermoedelijk zullen verliezen, wanneer Leiden van de groote
vaart geïsoleerd zal zijn.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil aan het einde van mijn be
toog den leden van den Raad in overweging geven, dat een
ieder, die hier vele jaren in Leiden gewoond heeft en met
Leidsche toestanden van 20 a 25 jaren geleden bekend is,
dien tijd eens in de gedachten terug ga en dan den toe
stand van de winkeliers bijv. aan de Haarlemmerstraat van
toen en van thans vergelijke. En dan zal men toch moeten
erkennen, dat de winkelstand er zeer op vooruit is gegaan.
En ik ben overtuigd dat die voorspoed, waarin men zich
mag verheugen, zoo niet geheel, dan toch voor een groot deel
te danken is aan de vrije doorvaart, omdat de vermeerdering
van het debiet ontstaan is, doordat de winkeliers in de ge
legenheid waren om in de behoeften van de schippers te
voorzien.
Ik ben innig overtuigd, dat de winkelstand naderhand de
wrange vruchten ervan zal plukken, wanneer de vaart buiten
Leiden wordt omgelegdniet alleen door vermindering van
het debiet, doordat de winkeliers de schippers als klanten
zulen derven, maar ook door de vermindering van het markt-
bezoek.