DONDERDAG 23 MAART 1905. 31 Maar omdat de heer Fockema Andrese zich daartegen heeft verzet en in een andere gemeente tegen dit voorstel ook be zwaar is gemaakt, zal ik deze wijziging in stemming brengen. Het voorstel van Burg. en Weth. tot opneming in de ver ordening van het bepaalde bij art. '22, 3e lid, met enkele wijzigingen, wordt aangenemen met 17 tegen 13 stemmen. Voor stemmen de heeren: van Tol, Witmans, van Gruting, Bosch, Eerstens, P. J. Mulder, Timp, Juta, Pera, Vergouwen, A. Mulder, van Hoeken, de Goeje, Hasselbach, Korevaar, Driessen en Bots. Tegen stemmen de heeren: van der Eist, van Hamel, van der Vlugt, Aalberse, Fockema Andrea?, Le Poole, de Vries, Meuleman, Paul, van der Lip, Verhey van Wijk, Sijtsma en van Dissel. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten art 3 van de Invorderingsverordening te doen vervallen. De verordeningen, zooals zij thans zijn gewijzigd, worden daarna zonder hoofdelijke stemming opnieuw vastgesteld. XVII. Praeadvies, naar aanleiding van de missive van Ge deputeerde Staten omtrent de uitvoering van nieuwe werken voor het behoud der doorvaart door de gemeente Leiden en wijziging in verband daarmede van de met de provincie ge sloten overeenkomst. (Zie lng. St. n°. 63). De Voorzitter. Zooals de heeren weten uit de mededeelingen, is onze conclusie nu drieledig. In de eerste plaats zal door den Raad moeten worden uitgemaakt, of, mits van de Provincie aannemelijke voorwaarden te bedingen zijn, de doorvaart door Leiden al dan niet wordt prijsgegeven. Wanneer punt 1 zal aangenomen zijn, stelt de meerderheid van ons college voor in de tweede plaats, dat de kosten van de thans voorgenomen vaartverbetering, welke die ook mogen zijn, gedragen worden geheel door de Provincie. En in de derde plaats stellen wij voor, dat de gemeente zich alsnog nader overleg voorbehoude omtrent nieuwe bepalingen, betreffende beperking van het verkeer te land, in de overeenkomst opgenomen. Ik geef het woord aan den heer Juta. De heer Juta. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd om nog eens de argumenten te kunnen recapituleeren, die de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders aanleiding hebben gegeven te komen tot de conclusie, die aan den Raad is medegedeeld, en ook om er nog een paar nieuwe argumenten aan toe te voegen. Ik zal bij de ontwikkeling daarvan de gelegenheid hebben om nog eens terug te komen op het ingekomen stuk, dat vermoedelijk van de Redactie van het Leidsch Dagblad in de maand November van het vorige jaar is uitgegaan. Het komt mij voor, dat men tegen het behoud van de doorvaart binnen Leiden en dus voor de omlegging van de vaart buiten Leiden in genoemd blad stemming is gaan maken. Nu had men toch van een blad als het Leidsch Dagblad wel mogen verwachten, dat het een zaak van zoo groot, en vooral voor de toekomst van Leiden van zoo ingrijpend belang, geheel onpartijdig zou hebben behandeld tot voorlichting van het publiek. Maar in plaats daarvan is het een pleidooi gaan houden voor verlegging van de vaart, een pleidooi, dat op sommige plaatsen ik zal het niet ontkennen een welversneden pen verraadt en doet zien, dat het den steller niet aan de noodige inlichtingen en gegevens heeft ontbroken. Maar juist daarom had men mogen verwachten, dat de voorstelling van zaken geheel onpartijdig zou zijn geweest en dat ook geen argumenten, die voor behoud van de vaart door Leiden pleiten, in dat pleidooi zouden worden gemist. Maar de beoordeeling in het Leidsch Dagblad is zeer eenzijdig en daardoor zijn de gevolgtrek kingen, waartoe men is gekomen, onjuist. Zij zijn overdreven en de behandeling van het onderwerp is daardoor onvolledig. Ik zal dat met voorbeelden aantoonen. Een voordeel van het behoud van de vaart door Leiden is o. a. dit, dat de schippers hun inkoopen doen in Leiden. Dit nu wordt door het Leidsch Dagblad voorgesteld als te zijn van weinig beteekenis voor de neringdoenden, die aan de Haven enden Ouden Singel wonen. Maar de neringdoenden, wonende in de Haarlemmerstraat, waarop het m. i. hier het meest aankomt, worden niet genoemd. Moet men aan opzet denkendat juist de neringdoenden, die het meeste belang hebben bij behoud van de vaart door Leiden, zijn weggelaten? En in de tweede plaats worden ook de drijvende winkels aan de Spanjaardsbrug weer als argument aangevoerd. Ik zal op die twee punten nu evenwel niet verder ingaan, want ik zal straks in de gelegenheid zijn daarop nader terug te komen bij de behandeling van het rapport, uitgebracht door den Havenmeester. De conclusiën, waartoe men in die artikelen in het Leidsch Dagblad is gekomen, zijn vrij apodictisch gesteld. Zoo heet het, dat de indirecte voordeelen, door de meerdere door vaart verkregen, zeer overschat zijn, terwijl als van zelf sprekend wordt aangenomen dat de directe voordeelen zeer gering zijn. Immers, zegt men, de winkeliers, die aan de vaart wonen, geven er niets om. Het kan zijn, maar er zijn andere winkeliers, welke niet aan de vaart wonen, n.l. die in de Haarlemmerstraat, die er wel om geven. Hierop kom ik straks nog wel terug. Mijnheer de Voorzitter, ik heb ook gezegd, dat degene, die genoemde artikelen heeft gesteld, zich aan overdrijving heeft schuldig gemaakt. Die overdrijving blijkt hieruit, dat de schade voor de voetgangers en de rijtuigen door de strem ming van het landverkeer, grooter is voorgesteld dan zij is. Er is een proef genomen, of er inderdaad zoo'n groote stag natie in het verkeer is. Gedurende zes dagen is gecontroleerd hoeveel doorvarende schepen door de vaart in den Ouden Singel gaan en zijn geteld 253 schepen. Dat zijn 42 schepen per dagm. a. w. 21 schepen komen van den eenen kant en 21 van den anderen kant. En nu vraag ik, of dat eene zoo ontzettend groote stagnatie kan veroorzaken en of die 42 schepen per dag oorzaak kunnen zijn, dat zooals het L. D. schreef: hierdoor ongetwijfeld schatten verloren gaan." Hetgeen ik gezegd heb is om een voorbeeld te geven van de overdrijving in bedoeld artikel. De argumentatie in dat stuk is ook onvolledig, omdat het nadeel van de doorsnijding van de we gen naar Leiderdorp enZoeterwoude bij het tot stand komen van de nieuwe vaart en het daardoor te ontstane ongerief eenvoudig niet worden behandeld. Burg. en Weth. behandelen dat nadeel wel in hun stuk. En nu wordt wel door de minderheid van het College van Burg. en Weth. aangevoerd, dat zij moet toegeven, dat die doorsnijding eene belemmering zal zijn als aanvoerweg naar Leiden, maar daar staat volgens de minder heid van het College tegenover, dat eene belangrijke belem mering thans bestaat aan den Haagweg en dat, wanneer de doorvaart wordt opgeheven, die belemmering ook zal worden opgeheven. Mijnheer de Voorzitter, ik kan niet toegeven, dat die belemmering thans beslaat voor degenen, die door de Morschpoort en langs den Oegstgeester- en Haarlemmer- trekvaartweg de gemeente binnenkomen, want zij zijn zonder eenige belemmering de gemeente binnengekomen, en vinden daar reeds hunne uitspanningen, en kunnen ook de markt bereiken, terwijl bij afsnijding van de groote toevoerwegen van de Rijnstreken en van Zoeterwoude, men gevaar loopt geruimen tijd buiten de stad te moeten blijven wachten. Dat is een groot verschil. Er is hier een groote toevoer van marktbezoekers en van dezen komen ontegenzeggelijk verreweg de meesten van de Rijnstreken. De groote wegen, zooals de Hooge Rijndijk en de Zoeterwoudsche weg zijn de groote aderen van den toevoer van de marktbezoekers. Reeds is een groote toevoerweg door de nieuwe vaart on herroepelijk afgesneden, nl. de lage Rijndijk door de Span jaardsbrug, maar dat neemt niet weg. dat de marktbezoekers ten deele nog gelegenheid hebben de gemeente langs den Hoogen Rijndijk binnen te komen. De rijtuigen, die komen van Leiderdorp, Oudewetering enz., hebben de gelegenheid van de Lage Zijde de Hooge Zijde te bereiken en hebben dus de gelegenheid het oponthoud aan de Spanjaardsbrug te mijden. Worden nu echter de Hooge Rijndijkweg en de weg van Zoeterwoude ook afgesneden, dan zijn alle toevoerwegen naar Leiden totaal bedorven. Ik weet niet, of de leden van den Raad de gelegenheid hebben gehad na te gaan van hoeveel belang Vrijdags en Zaterdags de toevoer is van de marktbezoekers, die door de Hoo- gewoerd en de voormalige Koepoort de gemeente binnen komen. Zoo ja, dan zullen zij het volmondig met mij eens zijn, dat de toevoer uit die streken verre overtreft den toe voer der marktbezoekers b. v. uit Valkenburg of voor een ander deel langs den Haagweg. Dit is een zeer klein gedeelte en komt niet in vergelijking met den grooten toevoer der marktbezoekers van den Rijn en Zoeterwoude. Derhalve mogen wij ons wel tweemaal bedenken voor wij een besluit nemen, waarvan de consequentie zal zijn, dat door de verlegging van de doorvaart buiten Leiden, om de groote communicatiewegen van de Rijnstreek voor altijd zullen worden bedorven. Wij doen zooveel in ons vermogen is om het marktwezen te dezer stede te doen bloeien. Wij getroosten ons groote uitgaven voor de veemarkt; doen ons best om de kaas- en botermarkt te doen bloeien en hebben nog eerst korten tijd geleden een vette-varkensmarkt opgericht. Maar als men nu voor goed gaat bederven de groote toevoerwegen, die de markt bezoekers hierheen brengen, dan vrees ik, dat de Leidsche Gemeenteraad een besluit zal nemen, waarvan hij later bitter berouw zal hebben en dat hij daardoor met de eene hand zal gaan afbreken, wat hij met de andere hand getracht heeft zoo goed mogelijk op te bouwen. De argumentatie van de ingezonden stukken, die tot op heden in het Leidsch Dagblad werden gepubliceerd, noem ik ook onjuist. Immers daarin wordt gezegd, dat de vaartver betering aan de gemeente Leiden een halve ton zal kosten, wanneer de vaart niet wordt omgelegd. Maar juist dezer dagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 7