DONDERDAG 23 MAART 1905. 37 ik, dat ik dezelfde opvatting daarvan had als de heer van Hoeken. De Voorzitter. Ik wensch thans nog een enkel woord te spreken over de punten der voordracht, om te beginnen met het derde punt en daarbij het argument van den heer van Hoeken. Ik moet er op wijzen, dat de conclusie van de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur hier deze is. dat er geen sprake van meerdere beperking zal kunnen zijn, dan wanneer Burg. en Weth. het wenschen en men voorts genoegen heeft te nemen met de bestaande beperking, waartegen geen ernstige bezwaren zijn ontwikkeld. Het tweede punt, waaromtrent ik nu iets wensch in het midden te brengen, betreft de bijdrage der gemeente in de kosten. Nu zegt men, dat de kosten uitsluitend door de provincie behooren te worden gedragen. Maar ik heb zoo- straks reeds in het licht gesteld, dat wanneer Gedeputeerde Staten ingaan op het voorstel van de meerderheid van ons College, door de provincie 14000a 16000.— meer zal worden opgebracht dan aanvankelijk de concept-overeenkomst luidde, zoodat de kosten van onderhoud en verbetering van onze bruggen geheel voor rekening van de provincie zullen komen. De heer Korevaar heeft er op gewezendat de verbetering van de bruggen in de zeer verre toekomst ligt. Maar dat zeggen moet dan toch verwondering wekkenwaar de Dir ec teur en de Waarnemend-Directeur van gemeentewerken beiden die verbetering, die kostbare verbouwing van de bruggen, beschouwen als iets voor de naaste toekomst, dat niet ver verwijderd is. En in de derde plaats dit. De heer Pera heeft gezegd gisteren een vergadering te hebben bijgewoond, waar hij met geen mo gelijkheid één argument heeft kunnen loskrijgen, dat pleitte voor behoud van de doorvaart De heer Pera. Geen stem heeft zich ten gunste daarvan doen hooren! De Voorzitter. Er zijn van die toestanden, waarvan men op het oogenblik, dat men er voor staat, de gevolgen niet in cijfers kan brengen. Maar dit is mijn vaste overtuiging, dat, indien de vaart uit Leiden eenmaal weg is, men zal inzien hoeveel men prijs gegeven heeft. Wat het eerste punt van onze voordracht betreft, wanneer de Raad zich er tegen ver klaart en onder alle omstandigheden bepaald de vaart in Leiden riiet wil houden, is de zaak beëindigd. Maar vereenigt men zich er mede, dan volgt daar niet uit, dat men zich ook ver eenigt met punt 2 en 3, die dan volgen. Dat is dus het eerst uit te maken, voor de stemming zal plaats hebben. Sub 1° van de conclusie van Burg. en Weth., hierop in stemming gebracht wordt verworpen met 24 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen de heeren: van Tol, van der Eist, Witmans, van Gruting, Bosch, Kerrtens, van der Vlugt, P. J. Mulder, Timp, Aalberse, Pera, Fockema Andrese, le Poole, Meuleman, Paul, van der Lip, Vergouwen, A. Mulder, Verhey van Wijk, Sijtsma, van Hoeken, Korevaar, Driessen en Bots. Voor stemmen de heeren: van Hamel, Juta, de Vries, van Dissel, de Goeje en Hasselbach. De punten 2 en 3 der conclusie komen daardoor te vervallen. XVIII. Behandeling van bezwaarschriften tegen aanslagen in de Plaatsel. directe belasting, dienst 1904. (Zie Ing. St. n°. 57). De Voorzitter. Ik stel voor dit punt aan te houden tot. de volgende vergadering, terwijl ik de heeren, die omtrent een of meer aanslagen een opmerking wenschen te maken, uitnoodig vooraf op te geven over welken aanslag zij dat wenschen te doen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Daar thans niets meer aan de orde is, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 13