DONDERDAG 23 MAART 1905. 35 voor; dat de houding van Gedeputeerde Staten tegenover de gemeente Leiden in dezen niet correct is. Wat toch is er gebeurd? Nadat een overeenkomst is gesloten waarbij een vaart door Leiden was gewaarborgd, waarvoor Leiden zich zeer belangrijke geldelijke offers heelt getroost, is die vaart in 1892 geopend. En nu, binnen de tien jaar daarna, komt er van de zijde van Gedeputeerde Staten een aanmaning aan Leidenwanneer gij die vaart wenscht te behouden, open dan nog maar eens weer de beurs. Mij dunkt, het behoort niet, dat wanneer Gedeputeerde Staten van oordeel zijn, dat de belangen van de scheepvaart eischen, dat de vaart buiten Leiden om wordt gebrachtgetracht wordt nog meer van Leiden af te halen. Wij zeggen: het belang van de scheepvaart eischt, dat de vaart buiten Leiden om gaat, of dat belang eischt, dat zij door Leiden gaat. In het eene geval zal dat belang beter worden behartigd dan in het andere, en de lasten komen aan de provincie, maar niet aan de gemeente en niet de gemeente kan voorstellen: wij zullen dit en dat maar bijdragen. Zoo het aan mij was, het antwoord te geven aan Gedeputeerde Staten, zou ik wel willen zeggen: wanneer in later tijd onze bruggen in Leiden vernieuwing behoeven, dan willen wij zonder subsidie van uw kant den doorgang brengen op een breedte van l1^ meter. Ik voor mij sta zoo wat in tusschen de beide richtingen, die de woordvoerders van zooeven gevonden hebben, lk heb in '83 medegewerkt tot het tot stand komen van deze over eenkomst. Ik meen werkelijk, dat de vaart door Leiden voor Leiden van groote beteekenis is geweest, niet in het belang der winkelneringendaar heb ik niets van geloofd integendeel, ik heb beweerd, dat die voordeelen zeer miniem moesten zijn; maar wel geloof ik, een groot voordeel is ge weest de aansluiting van Leiden aan de groote vaart. Dat is het groote voordeel voor Leiden geweest en daarom betreur ik het niet, dat Leiden indertijd die offers heelt gebracht. Want dit is het, waardoor grootere ontwikkeling tot stand is kunnen komen; dit is het, waardoor de nieuwe stoomvaart lijnen zijn tot stand gebracht: de verbeterde vaart; en die vooruitgang hebben wij en behouden wij. En nu de voordeelen voor de winkelnering; och, mijnheer- de Voorzitter, die kunnen niet zeer groot zijn; êene een voudige becijfering kan dat, meen ik, aantoonen. De heer Juta heelt ons zooeven medegedeeld, dat per dag gemiddeld 42 schepen door de vaart komen. Laat ons nu aannemen, dat die doorvarende schepen ieder gemiddeld hebben eene bevol king van vijf man soms iets meer, dan weer wat minder en dat die allen hier hunne inkoopen doen, natuurlijk niet voor zoo heel langen tijd, maar laat ons zeggen voor drie dagen, dan wordt door de winkeliers alhier aan die schippers een gelijk bedrag verdiend als zij meer zouden verdienen, wanneer de bevolking van Leiden zou vermeerderen met 630 menschen. De berekening is zeer eenvoudig: 42X5 210. 210 menschen gerekend over drie dagen staat gelijk met 630 menschen, gerekend over één dag. En nu vraag ik, of eene vermeerdering van Leidens bevolking van 630 menschen op 55000 inwoners voor de winkeliers van zooveel gewicht zou zijn. Neen, waarlijk niet. Maar het groote voordeel zit in de verbinding met de groote vaart, en die hebben wij en be houden wij. Nu gevoel ik veel voor het argument, dat de heer Juta heeft bijgebracht, nl. dat de marktwegen door de nieuwe vaart zullen worden gehinderd. Ik zie liever, dat die wegen worden gehinderd, dan, met hem sprekende, dat zij totaal worden bedorven. Wanneer wij toch in aanmerking nemen, dat per dag ongeveer 42 schepen door de vaart komen, dan zien wij, dat er voor een voertuig nog wel gelegenheid is om over de brug te komen. Wij zien het nu aan de Spanjaardsbrug. De aanvoer langs de Lage Zijde is tamelijk groot en voordat de tollen van Rijkswege waren afgeschaft, was de toevoer nog veel grooter. Ik heb vroeger aan de Haven gewoond en heb een en ander dus terdege kunnen nagaan. Sinds dien tijd is het bezoek aan Leiden nog veel meer toegenomen. Werkelijk, er is nog al gelegenheid om Leiden binnen te komen zoo tusschen de druppeltjes door, wanneer de vaart wordt verlegd. Resumeerende, kom ik tot dit resultaatwillen Gedeputeerde Staten de vaart verbeteren en die door Leiden behouden, uit stekend; maar dan moet de provincie het betalen. Daarin kan de gemeente de provincie te gemoet komen door te zeg gen: later, als deze bruggen vernieuwd moeten worden, zullen wij dat doen zonder verder subsidie. Maar dat wil de provincie niet, en zij wil daarom de vaart buiten Leiden om hebben, ik laat nog in het midden, dat de provincie nu geen bijdrage aan de gemeente zou geven, maar in geen geval kan meerdere beperking van de macht van Burg. en Weth. op de vaart worden toegestaan. Ik ben het met den heer Rorevaar eens, dat de drang sterk genoeg is en Burg. en Weth. niet meer aan banden moeten worden gelegd. De heer de Goeje. M. d. V. lk heb slechts een enkel woord te zeggen. Ik kan mij volkomen vereenigen met hetgeen dooi den heer van Dissel is gezegd. Ook ik heb medegewerkt om de aansluiting met Leiden te bewerkstelligen en ik heb daar voor twee motieven gehad. Toen zou werkelijk Leiden afge sneden geweest zijn. Het plan was toen de vaart niet langs Leiden te brengen, maar buiten 's Molenaars om. Het tweede motief was het goed vertrouwen, dat het voor de neringdoende burgerij een groote winst zou opleveren. Wat dit punt betreft, is mijn geloof inderdaad geschokt geworden. De heer van Dissel heeft ons nu bovendien voor gerekend dat dit voordeel niet groot kan zijn. Omgekeerd komt het mij voordat ook de nadeelenaan de doorvaart door Leiden, overdreven zijn voorgesteld. Als nu deze doorvaart zal worden prijsgegeven, zal Leiden toch niet afgesneden zijn. Wil men die behouden, dan meen ik, dat de provincie daarvan grootendeels de kosten moet dragen. De Voorzitter. Ik wensch thans iets te zeggen ter verde diging van de zaak, nu, nadat de heer Juta zijn pleidooi heeft gehouden, geen van de sprekers zich heeft vereenigd met de conclusie van de meerderheid van ons College. Aan mij is vooral opgedragen om op een onderdeel van de con clusie het licht te doen vallen en dat is de verbeterde redactie van het voorstel, wat betreft de verdere beperking van het landverkeer, welke Gedep. Staten zonder ons goed vinden regelen willen. De heer Rorevaar heeft daarop reeds gewezen en gezegdhet landverkeer is reeds zeer beperkt en indien de vaart niet wordt omgelegd, dan zal blijken Gedeputeerde staten zeggen dat wel niet maar bedoelen dit toch dat de beperking van het landverkeer, die thans bestaat, nog veel te eng is. Ik wil daartegen dit opmerken, dat op het oogenblik de vrijheid van het Dagelijksch Bestuur en van den Gemeenteraad wel eenigszins aan banden ligt. Maar men moet niet vergeten, dat indien de vaart om Leiden omgelegd zou worden, wij altijd toch nog een zekere door vaart door de gemeente zullen behouden en dit Burg. en Weth. er altijd toe zal moeten leiden, aan den Raad voor te stellen eene verordening in het leven te roepen om het verkeer te water te regelen. Er nu zal stellig, wanneer men althans eenigszins de aandacht vestigt op en iets gevoelt voor het verkeer te water, het verkeer te lande eenige belem mering daarvan moeten ondervinden. Ik kan mij ten minste niet voorstellen, dat, gesteld dat de vaart om Leiden wordt gelegd, men dan bv. zal bepalen, dat de bruggen niet mogen worden geopend een half uur vóór de scholen aangaan en geruimen tijd na het uitgaan. Er zal dus altijd eenige beper king moeten plaats hebben en ik zou hierop vooral den nadruk willen leggen: vrij hierin is men nimmer; het is maar een kwestie van meer of minder. Wij zijn nu eenmaal hier gewend geraakt aan de beperking van het landverkeer; ernstige klachten daaromtrent vernamen wij nimmer. Door den Burgemeester zijn aan de brugwachters vrij klemmende orders uitgevaardigd. Welnu, de bedoeling van de overeen komst zal zijn, dat ook die orders gehandhaafd blijven, dat die voorschriften, bij instructie en verordening gegeven, geldend blijven en, waar nieuwe voorschriften voor de be perking noodig zijndan het initiatief zij aan Burg. en Weth. en van Gedeputeerde Staten de goedkeuring zal zijn te vragen. Aan den anderen kant wordt nu gezegd, dat het landver keer nog meer beperkt wordt. Gedeputeerde Staten wenschen, dat het landverkeer geheel wordt onderworpen aan het water verkeer. Ik meen echter in het licht gesteld te hebben, dat de redactie der overeenkomst in punt 3, zooals wij die van Gedeputeerde Staten wenschenvoor het oogenblik geen meerder bezwaar voor het verkeer te lande zal meebrengen. En nu nog iets over de finantiëele kwestie. Ik geloof tot de conclusie te moeten komen, dat bij de meerderheid van den Raad zelfs geen instemming zal vinden om de kosten, door verbetering van het verkeer te land alleen veroorzaakt, door de gemeente te doen dragen. Wat ik daaromtrent nog in het midden heb te brengen is dit. Indien Gedeputeerde Staten blijven staan op het standpunt om van de gemeente datgene te vragen, wat zij aanvankelijk hebben gemeend te moeten doen, zooals het vermeld staat op bladz. 39, dan zal dus van de gemeente worden gevorderd ook een deel van het bedrag, dat noodig is voor herstelling van de bruggen. Maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren, dat, al stelt men zich op het standpunt, dat Gedeputeerde Staten hun primitief voorstel handhaven, dat bedrag van ƒ55.000.voor herstelling en vernieuwing van onze bruggen toch voor een goed deel door de provincie wordt betaald, terwijl daaromtrent eene geheel andere opvatting bestaat, een geheel ander resultaat wordt bereikt, wanneer men ingaat op het voorstel van de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur. YVant dan zal het bedrag van 41.000.— of ƒ38.500.—nog 14.000.of ƒ16.500.— minder zijn dan ƒ55.000.voor de bruggen, en eerstbedoelde bedragen niet meer komen ten laste van de gemeente voor de verbetering van het landverkeer, terwijl immers in dat systeem door de provincie ƒ64.000.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 11